Direct naar content gaan

Samenvatting

Stichting X (belanghebbende) is een instelling voor hoger onderwijs. Zij is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet OB 1968. X verzorgt onderwijs als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel o, onder 1°, Wet OB 1968. Zij ontvangt collegegelden als vergoeding voor het hiervoor bedoelde – van omzetbelasting vrijgestelde – onderwijs. Daarnaast ontvangt zij vergoedingen die zij heeft bedongen voor prestaties die aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen, waaronder de detachering van personeel, de exploitatie van een kantine en de verkoop van onderwijsmaterialen. Behalve de hiervoor bedoelde vergoedingen ontvangt X diverse bijdragen van het Rijk. Deze vormen niet een vergoeding als bedoeld in artikel 8 Wet OB 1968 voor door X verrichte prestaties.

X heeft over het tijdvak 1 juli 2012 tot en met 30 september 2012 op aangifte een bedrag aan omzetbelasting voldaan. Zij heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een hogere aftrek van omzetbelasting dan waarop zij bij deze aangifte aanspraak heeft gemaakt. Op die grond heeft X bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte en verzocht om teruggaaf van omzetbelasting.

De Inspecteur heeft zich bij uitspraak op bezwaar, in beroep bij Rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden op het standpunt gesteld dat de rijksbijdragen in aanmerking moeten worden genomen in de noemer van de breuk (‘pro rata’) die moet worden gehanteerd bij de bepaling van de mate van aftrek van de omzetbelasting die in rekening is gebracht ter zake van goederen en diensten die worden gebruikt voor zowel handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat (gemengd gebruikte goederen en diensten).

Het Hof heeft het standpunt van de Inspecteur verworpen.

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijke gebruik van de gemengd gebruikte goederen en diensten als geheel genomen afwijkt van de verhouding waarin de door X ontvangen vergoedingen voor prestaties waarvoor recht op aftrek bestaat, staat tot de in totaal door haar ontvangen vergoedingen. Voorts heeft het Hof overwogen dat, aangezien de Inspecteur niet zozeer gegevens aandraagt met betrekking tot het werkelijke gebruik van de gemengd gebruikte goederen en diensten als geheel genomen, hij zich in wezen beroept op een onredelijke uitwerking van de berekening van de pro rata gezien de financieringsbronnen. Artikel 11, lid 2, Uitv.besch. OB 1968 biedt naar het oordeel van het Hof echter niet de mogelijkheid het aftrekbare gedeelte van omzetbelasting ter zake van gemengd gebruikte goederen en diensten te berekenen aan de hand van de financiering daarvan. Deze mogelijkheid is niet door de Nederlandse wetgever geïmplementeerd, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. Het oordeel van het Hof is toereikend gemotiveerd en is niet onbegrijpelijk.

Rijksbijdragen zijn geen btw-vergoeding

In cassatie staat vast dat de rijksbijdragen geen vergoeding vormen als bedoeld in artikel 8 Wet OB 1968 voor door de hogeschool verrichte prestaties. Partijen zijn namelijk bij de Rechtbank en in hoger beroep overeengekomen dat de rijksbijdragen geen belastbare vergoeding vormen. Daarmee heeft de Hoge Raad deze rechtsvraag nog steeds niet beantwoord. Hof Den Bosch heeft ten aanzien van een ROC geoordeeld dat rijksbijdragen inderdaad geen belastbare vergoedingen vormen. De Hoge Raad heeft zich nog niet over deze rechtsvraag hoeven uit te laten. De staatssecretaris van Financiën is een andere mening toegedaan, zo blijkt uit voetnoot 2 van het onderwijsbesluit. Hij gaat hiermee uit van een onjuiste lezing van r.o. 3.6 van het hiervoor in voetnoot 3 vermelde arrest.

Niet-belastbare subsidies mogen niet in noemer van pro rata worden opgenomen

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
23 februari 2018
Rolnummer
16/04051
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:267
Auteur(s)
mr. M.W.C. Soltysik
Zeker Fiscaal/Rechter-plaatsvervanger Rechtbank Zeeland-West-Brabant
NLF-nummer
NLF 2018/0493
Aflevering
8 maart 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1333
bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=15&lid=6,bwbr0002629&artikel=15&lid=6,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=16,bwbr0002634&artikel=11&lid=1,bwbr0002634&artikel=11&lid=1,bwbr0002634&artikel=11,bwbr-btw-ri&artikel=174

Naar de bovenkant van de pagina