Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in het BIG-register vermeld als arts en tandarts. In 2012 was zij in dienstbetrekking werkzaam bij A. X was in 2012 in opleiding tot kaakchirurg. In de periode van januari 2012 tot en met juli 2012 verrichtte X, naast haar dienstbetrekking bij A, werkzaamheden in een ziekenhuis. Deze werkzaamheden bestonden uit diverse medisch-specialistische handelingen voor de maatschap mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie (hierna: de maatschap), waartoe X met de maatschap had gecontracteerd. X diende voor de door haar in het ziekenhuis uitgevoerde werkzaamheden op naam van de maatschap declaraties in bij de ziekenhuisadministratie. De ziekenhuisadministratie controleerde de declaraties, ondertekende die en stuurde die vervolgens door naar de zorgverzekeraar. Declaratie bij en betaling door de zorgverzekeraar geschiedde op basis van de verrichte medisch-specialistische handelingen. X kreeg van het ziekenhuis vijftig procent van het bij de zorgverzekeraar gedeclareerde bedrag uitbetaald.

Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de voordelen die X in 2012 heeft verkregen met haar werkzaamheden in het ziekenhuis, dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming die zij als ondernemer heeft genoten. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het heeft daartoe overwogen dat niet kan worden gezegd dat X haar werkzaamheden in het ziekenhuis zelfstandig en voor eigen rekening en risico heeft verricht en daarbij ondernemersrisico liep. Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Het Hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de omstandigheden dat X declareerde op naam van de maatschap en geen eigen declaratierecht had, en dat zij van de gedeclareerde bedragen ‘slechts’ vijftig procent kreeg uitbetaald. Aan deze omstandigheden kon het Hof echter niet zonder meer de conclusie verbinden dat X niet aan het zelfstandigheidscriterium voldeed. Het Hof diende deze omstandigheden te bezien in samenhang met de vereisten van continuïteit en het lopen van ondernemersrisico (vgl. HR 11 juli 2003, 37.619, ECLI:NL:HR:2003:AH9774). Over de continuïteit van de werkzaamheden van X heeft het Hof echter niets vastgesteld. Verder is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk waarom het risico dat X liep doordat zij geen inkomsten genoot indien zij niet voor de werkzaamheden werd ingezet, in dit verband van geen betekenis zou zijn, aldus de Hoge Raad.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch.

Zelfstandig beroepsbeoefenaar

Ondernemer voor de inkomstenbelasting is mede de beoefenaar van een zelfstandig beroep (artikel 3.5, lid 2, Wet IB 2001). Hiervoor moet zijn voldaan aan de volgende criteria:

  • het zelfstandigheidscriterium (voldoende zelfstandigheid ten opzichte van de opdrachtgever);
  • het continuïteitsstreven (niet slechts incidenteel opdrachten aanvaarden, streven naar verschillende opdrachten);
  • ondernemersrisico lopen.

 

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
30 november 2018
Rolnummer
17/06138
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2203
Auteur(s)
drs. A.W. de Beer RB
Alfa Accountants en Adviseurs
NLF-nummer
NLF 2018/2602
Aflevering
13 december 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB2030
bwbid=bwbr0&artikel=3.2,bwbid=bwbr0&artikel=3.8,entry not found in index,bwbr0011353&artikel=3.4,bwbr0011353&artikel=2.3,bwbr0011353&artikel=3.2,bwbr0011353&artikel=3.5,bwbr0011353&artikel=3.5&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.5,bwbr0011353&artikel=3.90,bwbr0011353&artikel=3.4

Naar de bovenkant van de pagina