Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met A. Samen hebben zij vier kinderen. Op 8 mei 2009 heeft X samen met A een woning gekocht te Z.

X heeft tot 24 augustus 2009 met A en de kinderen in een aan X en A in eigendom toebehorende woning te B gewoond. X is vanaf die datum met C in de woning te Z gaan wonen. A en de kinderen zijn in B blijven wonen. Door X en/of A is tot op heden mede op grond van financiële redenen geen verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed ingediend.

In deze procedure is de aan X opgelegde aanslag IB/PVV 2013 in geschil.

Niet langer is in geschil dat – door wetswijziging – A vanaf 2011 (weer) dient te worden aangemerkt als de fiscale partner van X. De wijziging van het partnerbegrip hield onder meer in dat vanaf 1 januari 2011 gehuwden fiscale partners van elkaar zijn, ook indien zij duurzaam gescheiden van elkaar leven.

Tussen partijen is in geschil of de belastbare inkomsten uit eigen woning correct in de aanslag IB/PVV 2013 zijn begrepen, nu A als fiscale partner van X is aangemerkt.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het de bedoeling van de wetgever geweest te bepalen dat het achtste lid van artikel 3.111 Wet IB 2001 niet afdoet aan hetgeen is bepaald in het vierde lid en dat slechts gedurende een overbruggingsperiode van hooguit twee jaren de fictie geldt dat een woning die geen hoofdverblijf is toch mede als eigen woning kan worden aangemerkt. Na deze periode vervalt de fictie. In casu is de overbruggingsperiode per 1 januari 2013 verstreken en kan bij X en A niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking worden genomen.

Het Hof beoordeelt vervolgens de door X en A gemaakte keuzes in de aangiften ten aanzien van de eigen woning en de onderlinge verhouding van de gezamenlijke inkomensbestanddelen. X heeft volgens het Hof recht op een aftrek van € 11.938 wegens (negatieve) belastbare inkomsten uit eigen woning. Dit is € 1.888 meer dan in de aanslag IB/PVV 2013 is begrepen.

Het Hof oordeelt verder nog dat een aanpassing van de overdrachtsprijs van ab-aandelen op grond van artikel 4.46, lid 5, Wet IB 2001 als negatief vervreemdingsvoordeel in aanmerking dient te worden genomen. Van een negatief resultaat uit overig werkzaamheden is geen sprake.

In deze procedure zijn er diverse geschilpunten. In deze noot wordt alleen ingegaan op de fiscale gevolgen voor de eigen woning als belanghebbende en zijn fiscale partner apart gaan wonen. 

Einde partnerschap

Sinds 1 januari 2011 eindigt het fiscale partnerschap in geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed en rechterlijke opheffing van de gemeenschap. De gemeenschap wordt ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoek van een van beiden of beiden gezamenlijk. Wanneer partners besluiten gescheiden van tafel en bed te gaan leven, worden zij als ongehuwd aangemerkt (artikel 5a, lid 3, AWR). Ten slotte eindigt het partnerschap als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 1.2 Wet IB 2001. Daarbij moet aangesloten worden bij het tijdstip van ontbinding van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, zoals dat wordt genoemd in Titel 9 Boek 1 BW, zoals het ontbinden van een huwelijk als gevolg van overlijden of vermissing. 

Twee woningen

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
16 juli 2019
Rolnummer
18/00537
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:5833
Auteur(s)
drs. J.E. van den Berg
EUR / Duoberg Consultants
NLF-nummer
NLF 2019/2029
Aflevering
12 september 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2720
bwbr0002320&artikel=5a,bwbr0002320&artikel=5a,bwbr0011353&artikel=1.2,bwbr0011353&artikel=1.2,bwbr0011353&artikel=2.17,bwbr0011353&artikel=2.17&lid=3,bwbr0011353&artikel=2.17,bwbr0011353&artikel=3.111,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=8,bwbr0011353&artikel=3.111

Naar de bovenkant van de pagina