Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(215)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige heeft in zijn papieren aangifte IB 2004 ten onrechte ook de AOW-uitkering van zijn echtgenote aangegeven. De inspecteur heeft de aanslag geautomatiseerd overeenkomstig de aangifte opgelegd.
De gemachtigde heeft in de bezwaarfase een gecorrigeerd aangiftebiljet ingediend waarin alleen de AOW-uitkering van de belastingplichtige is vermeld en een herrekend bedrag aan buitengewone lasten.
De inspecteur heeft de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
In geschil is of de belastingplichtige recht heeft op een proceskostenvergoeding ter zake van de in de bezwaarprocedure door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Anders dan de Rechtbank kent het Hof een proceskostenvergoeding toe. Volgens het Hof heeft de wijze van afdoening van de aangifte ertoe geleid dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld.
De inspecteur had immers kunnen weten dat de belastingplichtige een fout had gemaakt, indien hij gebruik had gemaakt van de gegevens afkomstig van de Sociale Verzekeringsbank. Het instellen van bezwaar is derhalve niet uitsluitend voortgevloeid uit de handelwijze van de belastingplichtige bij de aangifte.
Er is sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in art. 7:15, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tegen dit oordeel heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad is het met het Hof eens. De aangifte is een belangrijk hulpmiddel bij de aanslagregeling, waaraan de inspecteur echter niet gebonden is.
In verband hiermee behoort de inspecteur met een normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen en de daarin voorkomende gegevens te vergelijken met informatie die hij tot zijn beschikking heeft.
Deze onderzoeksplicht van de inspecteur vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
Indien de inspecteur de zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge aanslag oplegt, is sprake van een aan die inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb.
Dat geldt ook indien de aangifte onjuist is, en het opleggen van een te hoge aanslag daarom mede het gevolg is van de handelwijze van de belastingplichtige.
In het oordeel van het Hof ligt besloten dat de inspecteur heeft nagelaten met normale zorgvuldigheid kennis te nemen van de aangifte, en als gevolg daarvan een te hoge aanslag heeft opgelegd.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst, aldus de Hoge Raad.
Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
18 juni 2010
Rolnummer
09.00370
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM7705
bwbid=bwbr0&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina