Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 1994 bij een verzekeraar een lijfrente afgesloten ter compensatie van een pensioentekort. In 2014 is de lijfrente voor een bedrag van € 29.820 afgekocht. Op de afkoopsom is loonheffing ingehouden. Over de afkoopwaarde is voorts 20% revisierente berekend, te weten € 5.964.

In geschil is of de heffing van revisierente (artikel 30i AWR) leidt tot een ongerechtvaardigde ongedifferentieerde behandeling van belastingplichtigen in strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP) en artikel 14 EVRM. Daartoe voert X aan dat sprake is van discriminatie omdat de hoogte van de revisierente van 20% vaststaat en de tegenbewijstermijn tien jaar is. X wijst hierbij op het gebrek aan door de wetgever genomen compenserende maatregelen, waardoor geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van belastingplichtigen.

Hof Den Haag heeft het betoog van X dat artikel 30i AWR in strijd is met artikel 1 EP afgewezen nu van de wettelijke regeling niet gezegd kan worden dat zij elke redelijke grond ontbeert. Het Hof heeft het betoog van X dat de revisierente voor hem een individuele en buitensporige last vormt in de zin van artikel 1 EP, eveneens afgewezen omdat hij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat de in rekening gebrachte revisierente hem zwaarder treft dan anderen. Van strijd met artikel 14 EVRM is evenmin sprake nu X niet aannemelijk heeft gemaakt dat andere belastingplichtigen die feitelijk en juridisch in dezelfde omstandigheden verkeren, gunstiger behandeld zijn.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld.

A-G Niessen is het met het oordeel van het Hof eens. Hij merkt daarbij wel op dat ingeval het wettelijk forfait gedurende langere tijd en in ruime mate niet meer spoort met de werkelijkheid, een moment kan aanbreken waarbij moet worden geoordeeld dat de regeling in strijd is met het bepaalde in artikel 1 EP.

Het cassatieberoep is ongegrond, aldus de A-G.

Driemaal is scheepsrecht!

Dit is inmiddels de derde conclusie binnen korte tijd die A-G Niessen aan het fenomeen revisierente wijdt.

Conclusie nummer één

De eerste conclusie is die van 22 december 2017. Die kwestie ging over een particulier die een tweetal lijfrenteverzekeringen had gesloten bij een verzekeringsmaatschappij en zich als gevolg van de financiële crisis en ziekte genoodzaakt zag om deze af te kopen. De Hoge Raad heeft in die zaak geoordeeld dat het heffen van revisierente niet in strijd komt met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP), conform de conclusie van de A-G. Voor een beschrijving van de toetsing of sprake is van een schending van artikel 1 EP verwijs ik kortheidshalve naar de noot van Hageman bij dit arrest.

Conclusie nummer twee

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
16 februari 2018
Rolnummer
17/01043
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:157
Auteur(s)
mr. M.E. Kastelein
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/0607
Aflevering
22 maart 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1366
bwbr0002320&artikel=30i,bwbr0002320&artikel=30i,bwbr-eerste&artikel=1,bwbr-eerste&artikel=1,bwbr-evrm &&artikel=14,bwbr-evrm &&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina