Een drijvend zonnepark kwalificeert als een roerende zaak
Hof Arnhem-Leeuwarden, 4 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(870)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(4)
- Recent(2)
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) is eigenaar van een drijvend zonnepark in de Bomhofsplas te Zwolle. Dit zonnepark bestaat uit 72.000 zonnepanelen met een oppervlakte van circa 18,35 hectare, drijvende omvormers en transformatoren. De zonnepanelen zijn bevestigd op speciale drijflichamen. De drijflichamen zijn via kabels verbonden aan 28 in de bodem geplaatste klapankers. Het zonnepark is met een elektriciteitskabel verbonden met een inkoopstation op de wal.
De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van het zonnepark per toestandsdatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 12.350.000.
Rechtbank Overijssel heeft de WOZ-beschikking en bijbehorende aanslag OZB vernietigd. Het zonnepark is geen onroerende zaak waaraan ingevolge artikel 17 Wet WOZ een waarde moet worden toegekend, aldus de Rechtbank.
In hoger beroep is niet in geschil dat het zonnepark niet duurzaam is verenigd met de oever van de waterplas. Wel is in geschil of het zonnepark duurzaam is verenigd met de waterbodem.
Het zonnepark heeft door middel van de kabels weliswaar een verbinding met de bodem van de plas, maar is daar niet mee verenigd in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW, oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden. Tussen partijen is niet in geschil dat evenmin sprake is van vereniging met de wal. De conclusie luidt dat het zonnepark een roerende zaak is. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van GBLT te Zwolle (hierna: de heffingsambtenaar) tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 november 2022, nummer ZWO22/542, in het geding tussen
belanghebbende bv (hierna: belanghebbende)
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van het zonnepark in de [naam1] , [adres1] te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestandsdatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 12.350.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 (OZB) vastgesteld op € 95.366,70.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de WOZ-beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de WOZ-beschikking en de aanslag OZB vernietigd (ECLI:NL:RBOVE:2022:3361).
1.4. De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M. Chatelin, mr. S. Kort, mr. P. van der Muur en mr. J.W. Nuis, als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede [naam2] , [naam3] , [naam4] en [naam5] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van een drijvend zonnepark in de [naam1] te [plaats1] (hierna: het zonnepark). Het zonnepark heeft een oppervlakte van ongeveer 18.35 hectare en bestaat uit 72.000 zonnepanelen, omvormers en transformatoren. De zonnepanelen, omvormers en transformatoren zijn bevestigd op speciale aan elkaar bevestigde drijflichamen (bootjes) met extra drijfvermogen. Aan de drijflichamen zijn door middel van harpsluitingen 28 Dyneema-kabels verbonden. Deze kabels zijn aan de andere zijde bevestigd aan 28 in de bodem geplaatste klap-ankers. Deze klap-ankers zijn ongeveer zes meter diep in de ondergrond van de waterplas geperst. De waterplas is tot 35 meter diep. Door de kabels kan het waterpark verticaal bewegen en maximaal drie meter horizontaal. Het zonnepark is met een elektriciteitskabel verbonden met een inkoopstation op de wal. Het zonnepark zal naar verwachting 25 jaar in gebruik blijven.
2.2. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het zonnepark als een roerende zaak moet worden aangemerkt, zodat voor vaststelling van een WOZ-beschikking en heffing van OZB geen ruimte is. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende daarom gegrond verklaard en de WOZ-beschikking vernietigd. Alhoewel de Rechtbank dit niet in haar dictum tot uitdrukking heeft gebracht, leest het Hof met partijen hierin - zoals partijen ter zitting hebben bevestigd - dat de Rechtbank ook de aanslag OZB heeft vernietigd.
3. Geschil
3.1. In geschil is of het zonnepark als een onroerende zaak moet worden aangemerkt en daarom terecht een WOZ-beschikking is gegeven en een aanslag OZB is opgelegd.
3.2. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en handhaving van de WOZ-beschikking en aanslag OZB. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Voor de betekenis van het begrip onroerende zaak als bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ en artikel 220 van de Gemeentewet moet worden aangesloten bij hetgeen daarover in het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald.
4.2. Ingevolge artikel 3.3 BW zijn onroerend de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken. Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
4.3. Ingevolge artikel 8:1 BW worden onder schepen verstaan alle zaken, geen luchtvaartuig zijnde, die blijkens hun constructie bestemd zijn om te drijven en drijven of hebben gedreven.
4.4. De heffingsambtenaar voert in hoger beroep aan dat het zonnepark niet kan worden aangemerkt als een schip als bedoeld in artikel 8:1 BW omdat het vanwege het ontbreken van een vervoersfunctie geen verkeers- of vervoermiddel is. Daarnaast voert de heffingsambtenaar aan dat het zonnepark door middel van de kabels en klapankers op zodanige wijze met de bodem is verbonden dat sprake is van een duurzame verbinding met die bodem. De heffingsambtenaar wijst er in dit verband op dat de combinatie van kabels en klapankers specifiek op dit zonnepark is afgestemd en – anders dan bij meerpalen het geval is – niet voor het vastleggen van andere drijvende objecten geschikt is. De heffingsambtenaar verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2012 waarin de Afdeling oordeelde dat een woonark met horizontale dwarsverbindingen, die met spudpalen in de waterbodem is verankerd, als een onroerende zaak moet worden aangemerkt. Ten slotte heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat het zonnepark ook als onroerend moet worden aangemerkt omdat het park bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
4.5. Het Hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het zonnepark niet duurzaam is verenigd met de oever van de waterplas. Wel is in geschil of het zonnepark duurzaam is verenigd met de waterbodem.
4.6. Uit de feiten blijkt dat het zonnepark een zaak is die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en ook daadwerkelijk drijft op het water van de plas, zodat sprake is van een schip in de zin van artikel 8:1 BW. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 8:1 BW blijkt dat de wetgever met het oog op de rechtszekerheid een helder en ruim begrip schip heeft voorgestaan en niet slechts heeft willen aansluiten bij wat in het spraakgebruik als schip wordt aangeduid. Evenmin is het begrip schip beperkt tot drijvende zaken welke bestemd zijn voor het vervoer van personen of zaken. Ook als het drijven van een zaak niet de primaire functie daarvan is, zoals bijvoorbeeld bij een booreiland het geval is, wordt die zaak als een schip aangeduid. Anders dan de heffingsambtenaar bepleit, is daarom niet van belang of het zonnepark een verkeersmiddel is en of sprake is van vervoer.
4.7. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010 volgt dat een schip als bedoeld in artikel 8:1 BW in het algemeen een roerende zaak is. Een roerende zaak kan op grond van artikel 3:3 lid 1 BW niettemin als onroerend worden aangemerkt indien die zaak is verenigd met de grond en die vereniging duurzaam is. Anders dan de heffingsambtenaar bepleit, is hierbij geen sprake van alternatieve, maar van cumulatieve voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de zaak moet zijn verenigd met de grond, in casu de bodem van de waterplas. Een verbinding tussen een schip en de onder dat schip gelegen bodem die toelaat dat het schip met de waterstand meebeweegt, kan niet leiden tot het oordeel dat het schip met de bodem is verenigd in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW, aldus de Hoge Raad in het arrest van 15 januari 2010. Ook in de onderhavige zaak is sprake van een verbinding door middel van kabels en ankers, die toelaat dat het zonnepark met de waterstand van de plas meebeweegt. Het vermogen en de bestemming tot drijven blijven daarom, ondanks de beperkingen in de beweeglijkheid van het zonnepark, volledig in stand, zodat ook hier niet kan worden gezegd dat het zonnepark is verenigd met de bodem in de zin van artikel 3:3 BW. Hieraan doet niet af dat de toegepaste verankering niet voor meervoudig gebruik, maar specifiek voor dit zonnepark is ontworpen en dat het zonnepark bij verplaatsing naar een andere plas nagenoeg geheel gedemonteerd zou moeten worden. Tenslotte kan ook de door de heffingsambtenaar genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2012 niet tot een ander oordeel leiden omdat in die zaak, anders dan bij het zonnepark het geval is, het drijvend vermogen verloren was gegaan doordat een vaste verbinding was aangebracht tussen de woonconstructie enerzijds en de in de grond verankerde spudpalen en de wal anderzijds.
4.8. Het zonnepark heeft dus door middel van de kabels weliswaar een verbinding met de bodem van de plas, maar is daar niet mee verenigd in de zin van artikel 3:3, lid 1, BW. Tussen partijen is niet in geschil dat evenmin sprake is van vereniging met de wal. Dat betekent dat de vraag of sprake is van een vereniging die duurzaam is, niet hoeft te worden beantwoord. De conclusie luidt dat het zonnepark een roerende zaak is.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750 (2 punten (verweerschrift, bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 875).
6. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € .750,
- bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 548.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.U.M. van der Werff, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 4 juni 2024.