Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X heeft op aangifte een bedrag aan BPM voldaan ter zake van de registratie van een vanuit België overgebrachte auto. De Inspecteur heeft zich op basis van – onjuiste – gegevens van het RDW omtrent de hoogte van de gecombineerde CO2-uitstoot op het standpunt gesteld dat te weinig BPM is voldaan. Alvorens tot naheffing over te gaan, heeft de Inspecteur X met een brief geïnformeerd over zijn voornemen om tot naheffing over te gaan. Hij heeft X daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken te reageren wanneer hij het niet eens zou zijn met het opleggen van de naheffingsaanslag. X heeft niet op de brief gereageerd. De Inspecteur heeft vervolgens een naheffingsaanslag opgelegd en deze na bezwaar vernietigd. Hij heeft geen vergoeding toegekend voor de in de bezwaarfase gemaakte kosten.

Dat achtte Hof Den Bosch terecht. Volgens het Hof is geen sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid omdat X niet op de bovenvermelde brief van de Inspecteur heeft gereageerd.

De Hoge Raad oordeelt dat het opleggen van de naheffingsaanslag het gevolg is geweest van een aan de RDW te wijten onjuiste registratie, die voor de toepassing van artikel 7:15, lid 2, Awb voor risico van de Inspecteur komt. De omstandigheid dat X niet heeft gereageerd op de brief van de Inspecteur doet hieraan niet af. Daarbij verdient opmerking dat deze brief voor X niet de verplichting in het leven riep om binnen de daarin genoemde termijn van drie weken gegevens te verstrekken. X heeft daarom aanspraak op vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

Een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase wordt minder makkelijk toegekend dan die in de beroepsfase. In de beroepsfase geldt dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit zijn handelwijze. Dit komt in de praktijk echter nagenoeg nooit voor. In de bezwaarfase moet op grond van artikel 7:15, lid 2, Awb sprake zijn van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Uit eerdere rechtspraak volgt dat de Hoge Raad vrij snel een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid constateert. In dit arrest zet de Hoge Raad die lijn voort.

In dit geval heeft belanghebbende niet gereageerd op de aankondiging van de naheffingsaanslag en pas in de bezwaarfase gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de naheffingsaanslag BPM op onjuiste gegevens van de RDW is gebaseerd. Het hof was van oordeel dat deze onrechtmatigheid niet aan de Inspecteur was te wijten, omdat belanghebbende pas in de bezwaarfase de betreffende gegevens had overgelegd. Daar valt wat voor te zeggen, maar daarmee miskende het hof dat het wel aan de Inspecteur was te wijten dat hij in de eerste plaats van onjuiste gegevens was uitgegaan.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
16 september 2016
Rolnummer
15/02844
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2078
Auteur(s)
mr. J.M. van der Vegt
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2016/0249
Aflevering
13 oktober 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB32
,bwbr0005537&artikel=7:15&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina