Direct naar content gaan

Samenvatting

De in Duitsland gevestigde vennootschap Hornbach Baumarkt AG heeft schriftelijke garanties verstrekt aan crediteuren ten gunste van haar in Nederland gevestigde dochtervennootschappen. Zij heeft hiervoor geen vergoeding ontvangen. De Duitse belastingdienst stelt dat de schriftelijke garantieverklaringen niet op zakelijke voorwaarden zijn verstrekt en heeft een transferpricingcorrectie toegepast.

Volgens Hornbach is de Duitse wetgeving op basis waarvan de correctie is opgelegd, strijdig met de verdragsbepalingen van de EU betreffende de vrijheid van vestiging. De regel voorziet met name alleen in de aanpassing van de belastingheffing wanneer er buitenlandse vennootschappen bij zijn betrokken. De regel staat belastingplichtigen bovendien niet toe om een rechtvaardiging aan te voeren voor transacties die niet op zakelijke voorwaarden zijn verricht.

Het Finanzgericht Rheinland-Pfalz (belastingrechter van de deelstaat Rijnland-Palts, Duitsland) heeft aan het Hof van Justitie (HvJ) de prejudiciële vraag voorgelegd of de krachtens Duits recht toepasselijke bepaling verenigbaar is met het VWEU.

Het HvJ oordeelt dat artikel 43 EG (thans artikel 49 VWEU) jo. 48 EG (thans artikel 54 VWEU) in beginsel niet in de weg staat aan de Duitse regeling. Het staat echter aan de nationale rechter om na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling de ingezeten belastingplichtige de mogelijkheid biedt om aan te tonen dat de voorwaarden zijn overeengekomen om commerciële redenen die voortvloeien uit zijn aandeelhoudersband met de niet-ingezeten vennootschap.

Contrair Conclusie A-G Bobek (NLF 2018/0024, met noot van De Groot).

Belemmering van de vrijheid van vestiging

A-G Bobek volgde in zijn conclusie het zogenoemde ‘nulsom-argument’ van de Duitse regering op basis waarvan de Duitse belastingdruk van het concern in zijn geheel zou moeten worden beoordeeld. Deze zou in binnenlandse en grensoverschrijdende situaties gelijk zijn, zodat er geen belemmering is. In het geval van onzakelijke transacties bij binnenlandse concerns wordt het onzakelijke voordeel weliswaar niet belast bij de voordeelverstrekkende vennootschap door een transferpricingcorrectie, maar wél bij de voordeelverkrijgende vennootschap, die in dat geval eveneens onder de Duitse heffingsbevoegdheid valt. Het HvJ oordeelt daarentegen dat de Duitse transferpricingregels de vrijheid van vestiging belemmeren, omdat de inkomsten van een moedervennootschap slechts worden gecorrigeerd, indien de dochtervennootschap in een andere lidstaat gevestigd is (r.o. 32-34). Een dergelijke moedervennootschap wordt volgens het HvJ derhalve slechter behandeld dan een moedervennootschap met een ingezeten dochtervennootschap. Het HvJ kijkt dus alleen naar de belastingdruk van de moedervennootschap. Daarmee is het oordeel in lijn met het arrest SGI waarin het HvJ deze argumentatie van de Duitse regering ook afwees en de fiscale zelfstandigheid van rechtspersonen benadrukte.

Objectieve vergelijkbaarheid

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2003
Instantie
HvJ
Datum instantie
31 mei 2018
Rolnummer
C‑382/16
ECLI
ECLI:EU:C:2018:366
Auteur(s)
mr. I.M. de Groot
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/1321
Aflevering
21 juni 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1587
bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=49,bwbv0001506&artikel=54,bwbv0001506&artikel=54,celex32016l1164&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina