Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak oordeelt Rechtbank Midden-Nederland dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 507.000 van een showroom niet te hoog is vastgesteld.

X (bv; belanghebbende) heeft specifiek verzocht om haar gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de huurwaarde. De Rechtbank overweegt dat dit een specifiek verzoek is zoals bedoeld in artikel 40 Wet WOZ. De Heffingsambtenaar heeft ten onrechte niets met dit verzoek gedaan. Er is sprake van een schending van artikel 40 Wet WOZ.

De Rechtbank ziet aanleiding het in de bezwaarfase ontstane gebrek te passeren, omdat X in de beroepsfase niet heeft gesteld dat zij nog stukken mist, zij (alsnog) heeft kunnen reageren op de taxatiematrix en dat ook heeft gedaan.

De Rechtbank ziet in de schending van artikel 40 Wet WOZ wel aanleiding om de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die X in beroep heeft moeten maken. Zij wijkt hierbij af van de lijn die Hof Arnhem-Leeuwarden heeft ingezet met uitspraken vanaf 16 januari 2024 (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2024, 21/1431, ECLI:NL:GHARL:2024:429, NLF 2024/0828) waarin een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ werd gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb. De lijn in deze uitspraken is dat het Hof geen proceskostenveroordeling uitspreekt, als verondersteld moet worden dat de belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de Heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ niet had geschonden.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2022
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum instantie
14 maart 2024
Rolnummer
23/1917
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2024:1523
NLF-nummer
NLF 2024/0829
Aflevering
2 april 2024

Naar de bovenkant van de pagina