Direct naar content gaan

Samenvatting

De belastingdienst (VK) weigert om de universiteit van Cambridge een aftrek toe te staan van btw over kosten die zijn gemaakt in het kader van beleggingsactiviteiten die niet onder de Btw-richtlijn vallen maar waarvan de inkomsten zijn gebruikt om kosten te dekken die voortvloeien uit het geheel van de activiteiten van deze universiteit.

In het kader van een geding hierover heeft de Court of Appeal (England and Wales, Civil Division) aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ antwoordt op de vragen dat artikel 168, onderdeel a, Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een belastingplichtige die zowel aan btw onderworpen als van btw vrijgestelde activiteiten uitoefent, de giften en dotaties die hij ontvangt, belegt in een fonds en de met dit fonds gegenereerde inkomsten gebruikt ter financiering van die activiteiten in hun geheel, hij de btw die hij in een eerder stadium op de voor die beleggingen gemaakte kosten heeft betaald, niet mag aftrekken op grond dat deze btw betrekking heeft op algemene kosten.

Leidt iedere onbelastbare gift of bijdrage tot een aftrekbeperking?

Het bestempelen van het innen van giften en dotaties als niet-economische activiteit zodat de hieraan toerekenbare voorbelasting niet aftrekbaar is, roept de vraag op of elke onbelaste gift of bijdrage leidt tot een aftrekbeperking. Bestaat wel recht op aftrek van btw als de giften en dotaties niet waren belegd, maar meteen waren ingezet voor financiering van de activiteiten van de universiteit? Het arrest wekt de indruk dat ook dan geen recht op aftrek van btw zou bestaan. Weliswaar bestaat een grote gelijkenis met de zaak Kretztechnik, maar op een gegeven moment houdt die gelijkenis op. De gelijkenis is dat ook in de zaak Kretztechnik kapitaal werd gegenereerd, overigens wel op een andere manier namelijk via een aandelenuitgifte. Het verschil is dat de met deze aandelenuitgifte gepaard gaande kosten schijnbaar werden verdisconteerd in de prijzen van de producten van Kretztechnik. De universiteit verdisconteert de beheerkosten van het beleggingsfonds niet in de prijzen van haar activiteiten.

En toch is het ‘doorberekenen van kosten’-criterium niet altijd doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of recht op aftrek van btw bestaat. Zo blijkt uit het Sveda-arrest dat de voorbelasting met betrekking tot de aanleg van een recreatief ontdekkingspad, dat gratis toegankelijk was voor publiek en voor 90% werd gesubsidieerd door de overheid, in aftrek mocht worden gebracht. Naar mag worden aangenomen is 90% van de aanlegkosten van het ontdekkingspad niet verdisconteerd in de prijzen van de activiteiten van Sveda. Het ontdekkingspad trekt bezoekers aan zodat aan hen langs dat pad souvenirs, voedsel en drank kunnen worden geleverd en tegen betaling toegang kan worden verleend tot attracties en zwemgelegenheden. Sveda heeft de activiteiten dan ook afgenomen voor haar economische activiteiten en daarmee als belastingplichtige. Bovendien is het gratis verlenen van toegang tot het ontdekkingspad niet toe te rekenen aan een btw-vrijgestelde activiteit of een niet-economische activiteit en daarom bestaat recht op aftrek van btw.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1973-2009
Instantie
HvJ
Datum instantie
3 juli 2019
Rolnummer
C‑316/18
ECLI
ECLI:EU:C:2019:559
Auteur(s)
mr. M.W.C. Soltysik
Zeker Fiscaal/Rechter-plaatsvervanger Rechtbank Zeeland-West-Brabant
NLF-nummer
NLF 2019/1672
Aflevering
25 juli 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2621
bwbr-btw-ri&artikel=168,bwbr0002629&artikel=7&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina