Samenvatting
In deze bijdrage onderzoeken Nordin de Korte en Niels van Mol wat de gevolgen zijn van de toenemende mogelijkheden tot automatische gegevensuitwisseling voor toepassing van de verlengde navorderingstermijn, met de focus op het Unierecht. Langs de lijnen van het X en Passenheim-van Schoot-arrest beoordelen zij (opnieuw) de verenigbaarheid van de verlengde navorderingstermijn met het Unierecht en de invloed van gegevensuitwisseling op het voortvarendheidsvereiste. Ze verwachten dat de verlengde navorderingstermijn voor bepaalde inkomenscategorieƫn niet langer verenigbaar is met het Unierecht en dat gegevensuitwisseling navordering in de weg kan zitten.
NLF-W artikel
1. Inleiding
De Hoge Raad heeft in 2008 prejudiciĆ«le vragen gesteld over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de verlengde navorderingstermijn. Nadat het HvJ deze prejudiciĆ«le vragen beantwoord heeft, is de algemene leer dat de verlengde navorderingstermijn in beginsel een verboden discriminatie vormt. Het HvJ vindt echter een rechtvaardiging van deze verboden discriminatie in dwingende redenen van algemeen belang. Hierbij zijn wel regels gesteld voor de waarborging van de proportionaliteit in concrete gevallen. Volgens het HvJ mag de termijn enkel verlengd worden voor zover de Belastingdienst de verlengde termijn op een nuttige wijze gebruikt. De Hoge Raad heeft vervolgens deze rechtsregel ingevuld door de introductie van het begrip voortvarend handelen. Dit houdt in dat de Inspecteur in beginsel niet langer dan zes maanden mag āstilzittenā na de verkrijging van een aanwijzing. De Hoge Raad heeft de ingezette lijn mede doorgetrokken naar de onbeperkte navorderingstermijn uit de Successiewet.
Door de toenemende mogelijkheden van (automatische) gegevensuitwisseling binnen de EU kan het voorkomen dat strijdigheid van de verlengde navorderingstermijn met het Europese recht op enig moment niet meer te rechtvaardigen is. De Europeesrechtelijke houdbaarheid van de verlengde navorderingstermijn in algemene zin beoordelen wij in paragraaf 3. Mocht de verlengde navorderingstermijn in algemene zin te rechtvaardigen zijn, dan is het van belang om te beoordelen wat de gevolgen zijn van de toenemende mate van gegevensuitwisseling voor concrete gevallen. Deze beoordeling voor concrete gevallen komt terug in paragraaf 4 en 5. Kortom, in dit artikel is beoordeeld wat de impact is van de toenemende mate van gegevensuitwisseling bij toepassing van de verlengde navorderingstermijn in Nederland in het licht van het Europese recht. Dit betekent dat in dit artikel niet is ingegaan op de nationaalrechtelijke (zoals het nieuw feit-vereiste van artikel 16, lid 1, AWR en de recent geĆÆntroduceerde fictie van artikel 16, lid 8, AWR) en internationale niet-Europeesrechtelijke (zoals ontwikkelingen in OESO-verband) aspecten van navordering.