Twee piloten zijn in 1990, resp. 1991, in dienst getreden van KLM. Zij hebben de Zwitserse nationaliteit.
Omdat de piloten in Zwitserland woonachtig en belastingplichtig waren, heeft de Belastingdienst in 1991 voor beiden een vrijstellingsverklaring afgegeven ter voorkoming van dubbele belasting.
Met ingang van 1 januari 2012 is het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd. Op grond van deze verdragswijziging heeft de Belastingdienst in 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2012 aan de piloten opgelegd (in totaal resp. € 1,1 miljoen en € 600.000).
KLM heeft (ook) in de jaren 2012-2017 geen loonbelasting ingehouden op de door haar aan de vliegers betaalde brutosalarissen.
In deze procedure vorderen de piloten samengevat en voor zover in cassatie van belang, dat KLM wordt veroordeeld tot (primair) betaling van de bedragen die zij op grond van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2017, resp. 2012 tot en met 2016, aan de Belastingdienst moeten betalen over het door hen ontvangen loon, dan wel (subsidiair) tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, eventueel nader op te maken bij staat. De piloten leggen aan deze vorderingen onder meer ten grondslag dat KLM heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, door hen niet tijdig te waarschuwen voor de gevolgen van de verdragswijziging en door ten onrechte vanaf 2012 geen loonbelasting op hun loon in te houden.
De kantonrechter (Rechtbank Amsterdam 2 oktober 2020, 7662655 CV EXPL 19-7835, ECLI:NL:RBAMS:2020:7613) heeft voor recht verklaard dat KLM aansprakelijk is voor 50% van de door de piloten geleden schade. Volgens de kantonrechter had KLM, als grote professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers, een zorgplicht jegens de vliegers om hen te waarschuwen voor de mogelijk grote financiële gevolgen van de verdragswijziging. Daarnaast heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de vliegers als belastingplichtigen zelf verantwoordelijkheid droegen voor tijdige betaling van inkomstenbelasting. Daarom heeft de kantonrechter de aansprakelijkheid van KLM beperkt tot 50% van de schade.
Hof Amsterdam (24 mei 2022, 200.292.736/01, ECLI:NL:GHAMS:2022:1569) heeft de vorderingen van de piloten echter afgewezen.
Op het cassatieberoep van de piloten oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof dat op KLM uit hoofde van goed werkgeverschap niet de plicht rustte om de vliegers te waarschuwen voor, of te informeren over, de verdragswijziging en de mogelijke financiële gevolgen daarvan voor de vliegers, onjuist is.
De zaak is verwezen naar Hof Den Haag.
Conform Conclusie A-G De Bock (NLF 2023/1670, met noot van Werger).
BRON
Arrest in de zaak van
1. werknemer 1, wonende te woonplaats, Italië,
2. werknemer 2, wonende te woonplaats, Zwitserland,
EISERS tot cassatie,
hierna: de vliegers,
advocaat: J.P. van den Berg,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: KLM,
advocaat: W.H. van Hemel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 7662655 CV EXPL 19-7835 van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2019, 10 april 2020 en 2 oktober 2020;
b. het arrest in de zaak 200.292.736/01 van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2022.
De vliegers hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
KLM heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor KLM toegelicht door haar advocaat en mede door P.G. Vestering.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De advocaat van KLM heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd
2. Uitgangspunten en feiten
2.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vliegers zijn in 1990, respectievelijk 1991, als verkeersvlieger in dienst getreden van KLM.
(ii) De vliegers hebben de Zwitserse nationaliteit.
(iii) Omdat de vliegers in Zwitserland woonachtig en belastingplichtig waren, heeft de belastingdienst in 1991 voor beiden een vrijstellingsverklaring afgegeven ter voorkoming van dubbele belasting.
(iv) Met ingang van 1 januari 2012 is het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland gewijzigd (hierna: de verdragswijziging). Op grond van de verdragswijziging heeft de belastingdienst in 2017 en 2018 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren vanaf 2012 aan de vliegers opgelegd (in totaal respectievelijk € 1,1 miljoen en € 600.000,--).
(v) KLM heeft (ook) in de jaren 2012-2017 geen loonbelasting ingehouden op de door haar aan de vliegers betaalde bruto salarissen.
2.2. In deze procedure vorderen de vliegers, samengevat en voor zover in cassatie van belang, dat KLM wordt veroordeeld tot (primair) betaling van de bedragen die zij op grond van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2017, respectievelijk 2012 tot en met 2016, aan de belastingdienst moeten betalen over het door hen ontvangen loon, dan wel (subsidiair) tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de opgelegde of nog op te leggen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, eventueel nader op te maken bij staat. De vliegers leggen aan deze vorderingen onder meer ten grondslag dat KLM heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, door hen niet tijdig te waarschuwen voor de gevolgen van de verdragswijziging en door ten onrechte vanaf 2012 geen loonbelasting op hun loon in te houden.
2.3. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat KLM aansprakelijk is voor 50% van de door de vliegers geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Volgens de kantonrechter had KLM, als grote professionele werkgever met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers, een zorgplicht jegens de vliegers om hen te waarschuwen voor de mogelijk grote financiële gevolgen van de verdragswijziging. Daarnaast heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de vliegers als belastingplichtigen zelf verantwoordelijkheid droegen voor tijdige betaling van inkomstenbelasting. Daarom heeft de kantonrechter de aansprakelijkheid van KLM beperkt tot 50% van de schade.
2.4. Het hof heeft de vorderingen van de vliegers alsnog afgewezen. Kort samengevat heeft het hof daartoe het volgende overwogen.
Terecht stelt KLM voorop dat de fiscale situatie, meer in het bijzonder de gevolgen van fiscale wetswijziging, niet alleen in veel landen zeer divers is, zodat van KLM reeds hierom niet verwacht mag worden – ook niet uit hoofde van goed werkgeverschap – dat zij dat allemaal bijhoudt en haar werknemers daarover tijdig informeert. Zij voert daarnaast terecht aan dat de fiscale gevolgen in de sfeer van de inkomstenbelasting voor haar niet overzienbaar zijn omdat deze in belangrijke mate samenhangen met privé-aangelegenheden van haar werknemers die haar als werkgeefster niet aangaan. Een wijziging van de belastingwetgeving zoals hier aan de orde gaat in beginsel de werknemer die in het buitenland woont aan, en niet KLM. Het is de werknemer die verantwoordelijkheid draagt voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen, zowel in zijn woon-, als in zijn werkland. KLM heeft daarin geen adviserende taak. (rov. 3.3.1-3.3.4)
De omstandigheid dat KLM vanaf de verdragswijziging jarenlang de Wet op de loonbelasting onjuist heeft toegepast, maakt dat niet anders. Hoewel KLM naar eigen zeggen enige kennis had over de verdragswijziging, wist zij niet of en in hoeverre deze wijziging tot een aanpassing diende te leiden. Niet aannemelijk is dat KLM opzettelijk heeft verzuimd loonbelasting in te houden. De verplichting tot voorheffing van loonbelasting strekt bovendien niet primair tot bescherming van de belangen van de vliegers. Ook op deze grond kan geen zorgplicht van KLM worden aanvaard. (rov. 3.4.1-3.4.3)
De overige door de vliegers gestelde omstandigheden (bijvoorbeeld dat KLM moest weten dat zij vooral wegens de fiscaliteit bij KLM in dienst zijn getreden en gebleven) leiden, indien juist, evenmin tot een ander oordeel. In het licht van de eigen verantwoordelijkheid van de vliegers om te zorgen voor voldoende kennis van de voor hen relevante feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn hun heil elders te zoeken, is een dergelijke omstandigheid van onvoldoende gewicht. (rov. 3.7)
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel richt zich met een rechtsklacht en diverse motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof dat op KLM uit hoofde van goed werkgeverschap niet de plicht rustte om de vliegers te waarschuwen voor, of te informeren over, de verdragswijziging en de mogelijke financiële gevolgen daarvan voor de vliegers. Het klaagt onder meer dat KLM daartoe wel degelijk gehouden was, aangezien (i) zij een grote professionele werkgever is met een eigen fiscale afdeling en vele in het buitenland wonende werknemers, (ii) het ging om een verdragswijziging die mogelijk tot gevolg zou hebben dat, anders dan voorheen, sommige van haar werknemers inkomstenbelasting in Nederland verschuldigd zouden worden en KLM loonbelasting op het loon van deze werknemers zou moeten inhouden en afdragen en (iii) KLM van de verdragswijziging op de hoogte was en overigens (in verband met haar verantwoordelijkheid voor inhouding van loonbelasting) ook behoorde te zijn. Aan die waarschuwings- of informatieplicht doet niet af dat de betaling van inkomstenbelasting tot de verantwoordelijkheid van de werknemer behoort en dat KLM daarin geen adviserende rol heeft. Het hof heeft dat ofwel miskend, ofwel zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, aldus het middel.
3.2. De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten zijn gegrond. Hoewel juist is dat, zoals het hof heeft overwogen, een werknemer zelf verantwoordelijk is voor correcte nakoming van zijn fiscale verplichtingen en dat de werkgever daarbij in beginsel geen adviserende taak heeft, kan laatstgenoemde uit hoofde van goed werkgeverschap onder omstandigheden wel gehouden zijn de werknemer in kennis te stellen van een wijziging van regelgeving die voor diens fiscale positie van belang is. Dat zal in het bijzonder het geval kunnen zijn als de desbetreffende informatie evenzeer van belang is voor de verplichting tot inhouding en afdracht van loonbelasting, die op de werkgever rust. Een werkgever behoort uit hoofde van die verplichting immers van dergelijke informatie op de hoogte te zijn. Ook is van belang of en in hoeverre de werknemer nadelige gevolgen kan ondervinden van onbekendheid met bedoelde informatie. In het licht van de in het middel genoemde, hiervoor in 3.1 onder (i)-(iii) weergegeven – vaststaande – omstandigheden, heeft het hof met zijn oordeel dat op KLM geen waarschuwings- of informatieplicht jegens de vliegers rustte, dan ook ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, ofwel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.3. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 mei 2022;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt KLM in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer 1] en [werknemer 2] begroot op € 480,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien KLM deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 september 2023 .