Standpunt over de toepassing van artikel 15, lid 1, onderdeel b, Wet BRV
Belastingdienst, 6 april 2023
Samenvatting
De kennisgroep Overdrachtsbelasting heeft een standpunt gepubliceerd over de toepassing van artikel 15, lid 1, onderdeel b, Wet BRV. Het standpunt gaat over de vraag of de vrijstelling kan worden toegepast op de verkrijging van de aandelen in een ozr door de kinderen. De casus luidt als volgt:
Moeder heeft een 100%-belang in een onroerendezaakrechtspersoon (ozr). Zij schenkt alle ozr-aandelen aan haar dochter. De ozr drijft zelf geen materiële onderneming, maar heeft, direct of indirect:
- een aandelenbelang van 10% in A bv;
- een aandelenbelang van 20% in B bv;
- een aandelenbelang van 40% in C bv;
- een aandelendeelneming van 100% in D bv.
De conclusie is dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel b, Wet BRV in dit geval alleen van toepassing kan zijn op het vastgoed van D bv dat dienstbaar is aan de door D bv gedreven onderneming, mits deze onderneming door de dochter wordt voortgezet.
BRON
KG:052:2023:3 Toepassing art. 15, eerste lid, onderdeel b, WBR
Publicatiedatum 06-04-2023, 10:38 | Laatste update 06-04-2023, 10:58 Standpunt
Aanleiding
Moeder heeft een 100% belang in een onroerendezaakrechtspersoon (hierna: OZR). Zij schenkt alle OZR-aandelen aan haar dochter. De OZR drijft zelf geen materiële onderneming, maar heeft, direct of indirect:
- een aandelenbelang van 10% in A BV;
- een aandelenbelang van 20% in B BV;
- een aandelenbelang van 40% in C BV;
- een aandelendeelneming van 100% in D BV.
OZR heeft zelf geen materiële onderneming, wel vastgoed dat wordt verhuurd aan derden (niet aan de rechtspersonen waarin wordt deelgenomen).
A BV, B BV, C BV en D BV drijven wel elk een materiële onderneming (inclusief vastgoed) én zij bezitten elk beleggingsvastgoed dat geen deel uitmaakt van de onderneming.
Vraag
Kan de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) worden toegepast op de verkrijging van de aandelen in OZR door de kinderen?
Antwoord
Ingevolge artikel 10 WBR wordt het vastgoed dat middellijk en onmiddellijk via de 100% aandelen OZR wordt verkregen in de heffing betrokken, behoudens toepasselijkheid van een vrijstelling.
Bij rechtstreekse verkrijging van het vastgoed (door overdracht door moeder aan haar dochter) zou in ieder geval voor het beleggingsvastgoed van OZR, A BV, B BV, C BV en D BV – het vastgoed dat niet dienstbaar is aan een door de verkregen aandelen middellijk of onmiddellijk vertegenwoordigde onderneming - de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR niet gelden. Over het ingevolge artikel 10 WBR in aanmerking te nemen gedeelte van de waarde hiervan is daarom overdrachtsbelasting verschuldigd.
Wat betreft het vastgoed in A BV, B BV, C BV en D BV dat wel dienstbaar is aan een door de verkregen aandelen middellijk of onmiddellijk vertegenwoordigde onderneming kan de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR alleen gelden, als deze onderneming door de verkregen aandelen geheel wordt voortgezet. Dat is in de casus alleen het geval wat betreft de onderneming van D BV. Hierin is de verkrijger van de aandelen OZR immers (middellijk) voor 100% gerechtigd. Dat geldt niet voor de ondernemingen die worden gedreven door A BV, B BV en C BV. De deelneming (kleiner dan 100%) van OZR in deze drie vennootschappen kan niet worden aangemerkt als een drietal subjectieve ondernemingen van OZR die de dochter via de van haar moeder verkregen aandelen in OZR voortzet.
Conclusie: de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR kan in dit geval alleen van toepassing zijn op het vastgoed van D BV dat dienstbaar is aan de door D BV gedreven onderneming, mits deze onderneming door de dochter wordt voortgezet.
Beschouwing
Blijkens HR 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2110 en -:2200) kan de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR ook bij verkrijging van aandelen in een OZR van toepassing zijn. De Hoge Raad overwoog:
In het onderhavige geval is gegeven dat OZR geen materiële onderneming drijft. Op het vastgoed van deze vennootschap kan daarom de vrijstelling sowieso niet van toepassing zijn. Ook op het beleggingsvastgoed van de andere dochtervennootschappen kan de vrijstelling niet van toepassing zijn.
Voortzetting gehele onderneming
De Kennisgroep overdrachtsbelasting heeft eerder de vraag of een tot de bezittingen van de OZR behorende deelneming in een andere rechtspersoon, een deelneming kleiner dan 100%, kan worden aangemerkt als een deelneming die een subjectieve onderneming vertegenwoordigt, ontkennend beantwoord (KG:052:2022:11). Het voormelde arrest van HR 30 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2110 en -:2200) biedt voor de benadering dat een dergelijke deelneming een subjectieve onderneming vertegenwoordigt (een verdere doorkijk), geen enkele steun, terwijl HR 21 december 2022 (ECLI:NL:HR:2018:2400) (sprongcassatie), de uitspraak heeft bevestigd van Rechtbank Noord-Holland 9 februari 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2018:1048). De rechtbank overwoog toen met betrekking tot de doorkijkarresten onder meer dat doorkijken niet zover gaat dat aandeelhouders van een BV als mede-eigenaren van het vermogen van die BV zijn aan te merken:
Van voortzetting van een gehele materiële onderneming als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, WBR bij verkrijging van aandelen in een OZR met een deelneming in een andere rechtspersoon met een materiële onderneming, kan daarom alleen sprake zijn, als, al dan niet in fasen, alle belangaandelen in de OZR én, indirect, alle belangaandelen in de andere rechtspersoon waarin de OZR deelneemt, worden verkregen.