Compromis met Inspecteur is onder dwaling tot stand gekomen; winstcorrecties
Rechtbank Den Haag, 23 mei 2024
Samenvatting
In deze procedure zijn de aan X (bv; belanghebbende) opgelegde aanslagen vpb 2015, 2016 en 2017 in geschil.
X is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid. Een gevoegde dochtermaatschappij heeft op 17 november 2014 een vliegtuig aangekocht.
Tussen partijen is, met het oog op het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2023 (20/03943, ECLI:NL:HR:2023:922, NLF 2023/1487, met noot van Russo) niet langer in geschil dat de Inspecteur in 2015 terecht de aftrek van € 288.045 voor het valutaverlies bij de koop van het vliegtuig heeft gecorrigeerd. Ook is niet langer in geschil dat X recht heeft op de door haar toegepaste afschrijving op het vliegtuig.
Het beroep is reeds daarom gegrond.
Een (andere) dochtermaatschappij is eigenaar van een woning en garage. De woning wordt vanaf 1 september 2008 aan de zoon van de dga verhuurd. Op 22 december 2017 zijn de woning en garage aan de zoon verkocht voor een bedrag van € 246.760. De Inspecteur stelt dat de verkoopprijs onzakelijk was en dat de waarde in het economisch verkeer vrij van huur € 914.000 bedraagt. Hij heeft een winstcorrectie in aanmerking genomen. Ook heeft hij een afwaardering van de woning in 2015 gecorrigeerd.
X stelt dat op 5 oktober 2020 mondeling over alle lopende punten een compromis was bereikt. Het compromis is echter gesloten onder de aanname dat de woning een oppervlakte heeft van 160 m2, terwijl de woning in werkelijkheid een oppervlak heeft van circa 255 m2. Gelet hierop heeft de Inspecteur het compromis op grond van dwaling mogen vernietigen, oordeelt Rechtbank Den Haag. Zowel de huurprijs als de verkoopprijs van de woning en de garage waren lager dan de waarde in het economische verkeer. De Rechtbank laat de winstcorrecties in stand.
Het beroep is alleen ten aanzien van de afschrijving op het vliegtuig gegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaken tussen
eiseres bv, gevestigd te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: A. Bremmer),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2015, 2016 en 2017 aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd (de aanslagen).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 mei 2022 het bezwaar van eiseres tegen de aanslagen Vpb 2016 en 2017 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2015 gegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024.
Namens eiseres is [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] , drs. [naam 4] en [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is moedermaatschappij van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting waartoe onder meer [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] B.V. [bedrijfsnaam 2] ) als dochtermaatschappijen behoren. [naam 1] (de dga) bezit alle aandelen van eiseres.
2. K I heeft in 2014 een Cessna CJ4 (het vliegtuig) gekocht voor een koopsom van (totaal) $ 8.050.000. Bij de aankoop is een valutaverlies geleden dat in aftrek is gebracht.
3. In de aangiftes Vpb 2015, 2016 en 2017 schrijft eiseres af op het vliegtuig conform de volgende methodiek:
- 50/50 splitsing van de waarde: 50% van de waarde ziet op de romp en 50% op de motoren;
- De romp wordt in 10 jaar lineair afgeschreven met een restwaarde van 10%;
- De motoren worden in 5 jaar lineair afgeschreven met een restwaarde van nihil.
4. In de jaren 2015, 2016 en 2017 is [bedrijfsnaam 2] onder andere eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) en een nabijgelegen garage aan de [straatnaam] (de garage). [bedrijfsnaam 2] verhuurt de woning vanaf 1 september 2008 aan de zoon van de dga (de zoon). De maandelijkse huur van de woning bedraagt € 1.200. De woning is volgens het “Plan vergroten woning” gedateerd 4 juli 2008 verbouwd voor een bedrag van € 408.193.
5. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van [bedrijfsnaam 2] :
6. Op 22 december 2017 verkoopt [bedrijfsnaam 2] de woning en de garage aan de zoon voor een bedrag van respectievelijk € 246.760 (= 62% van WOZ-waarde 2017) en € 28.000 (= WOZ-waarde 2017).
7. Op 5 oktober 2020 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Het gesprek is gepland als hoorgesprek over een aangekondigde vergrijpboete in de inkomstenbelastingsfeer, maar is omgeslagen in een compromisgesprek. Hierbij waren aanwezig: de dga, de gemachtigde, de heer [naam 2] als tweede gemachtigde en namens de Belastingdienst de heer [naam 6] (boete-fraudecoördinator) en de heer [naam 3] (inspecteur). Tijdens dit gesprek is tussen partijen onder meer onderhandeld over de afschrijving op het vliegtuig en de verkoopprijs in 2017 van bovengenoemde woning en garage.
8. Op 7 en 8 oktober 2020 heeft tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder een e-mailwisseling plaatsgevonden waarin verweerder verklaart dat hij terug wil komen op het compromis van 5 oktober 2020 omdat de taxateur van verweerder heeft vastgesteld dat de woning aanzienlijk groter is dan de dga tijdens het gesprek op 5 oktober 2020 heeft verklaard. De gemachtigde van eiseres stelt zich in de e-mails op het standpunt dat een compromis tot stand is gekomen dat niet kan worden opgezegd.
9. Op 17 november 2020 heeft verweerder de aanslagen opgelegd. In de aanslagen heeft verweerder onder meer het in aftrek gebrachte valutaverlies, (de hoogte van) de afschrijving op het vliegtuig en de verkoop- en huurprijs van de woning en de garage gecorrigeerd.
10. Eiseres heeft tegen de correcties in de aanslagen bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarfase heeft op 13 oktober 2021 een hoorgesprek plaatsgevonden. De dag daarvoor, op 12 oktober 2021, heeft verweerder inzage verleend in de stukken.
11. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 mei 2022 het bezwaar van eiseres tegen de aanslagen Vpb 2016 en 2017 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2015 is gegrond verklaard op het punt van de afwaardering naar lagere bedrijfswaarde van een stuk grond.
Geschil
12. Primair is tussen partijen in geschil of tijdens het (hoor)gesprek van 5 oktober 2020 een compromis tot stand is gekomen over – onder meer – de correcties in de aanslagen. Zo niet, dan is subsidiair in geschil of verweerder terecht de aanslagen heeft gecorrigeerd. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht de hoogte van de verkoop- en huurprijs van de woning en de garage heeft gecorrigeerd. Daarnaast is in geschil of verweerder ten onrechte de afwaardering naar lagere bedrijfswaarde van de woning in 2015 heeft afgewezen. Tussen partijen is, met het oog op het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2023, niet langer in geschil dat verweerder in 2015 terecht de aftrek van € 288.045 voor het valutaverlies bij de koop van het vliegtuig heeft gecorrigeerd. Ook is niet langer in geschil dat eiseres recht heeft op de door haar toegepaste afschrijving op het vliegtuig. Het beroep is reeds daarom gegrond.
13. Eiseres stelt dat op 5 oktober 2020 tussen partijen een compromis tot stand is gekomen dat verweerder ten onrechte heeft opgezegd. Subsidiair stelt eiseres dat verweerder ten onrechte de aanslagen heeft gecorrigeerd met betrekking tot de verkoop- en huurprijs van de woning en de garage. Eiseres stelt verder dat de woning in 2015 kan worden afgewaardeerd naar lagere bedrijfswaarde. Tot slot voert eiseres formele gronden aan en verzoekt zij om een vergoeding voor immateriële schade en een van het forfait afwijkende (integrale) proceskostenvergoeding.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er tussen partijen geen compromis tot stand is gekomen en dat de nog in geschil zijnde correcties in de aanslagen terecht zijn. Subsidiair stelt verweerder dat er weliswaar een compromis tot stand is gekomen, maar dat hij terecht vernietiging heeft ingeroepen omdat sprake is van bedrog dan wel dwaling.
Beoordeling van het geschil
Compromis
15. De rechtbank beoordeelt eerst of er op 5 oktober 2020 een overeenkomst tot stand is gekomen die als (fiscaal) compromis kan worden aangemerkt. Omdat eiseres zich op het compromis beroept en verweerder de totstandkoming gemotiveerd betwist, rust de bewijslast van de totstandkoming op eiseres. Eiseres voert daartoe aan dat op 5 oktober 2020 mondeling over alle lopende punten een compromis was bereikt. De gemaakte afspraken zijn in latere correspondentie tussen partijen herhaald. Eiseres wijst onder meer op de e-mail van verweerder van 8 oktober 2020 waarin verweerder bevestigt dat het compromis tot stand is gekomen, maar verklaart dat hij daarop terug wil komen. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank op 5 oktober 2020 een compromis tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding. De stelling van verweerder dat het compromis enkel op grote lijnen tot stand was gekomen maar nog schriftelijk moest worden uitgewerkt, doet hier niet aan af. Dat een compromis (nog) niet is ondertekend, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat geen overeenkomst is gesloten. Waar het op aankomt is het antwoord op de vraag of er sprake is van aanbod en aanvaarding. Dit kan ook mondeling plaatsvinden.
16. Het compromis is gesloten onder de aanname dat de woning een oppervlakte heeft van 160 m², terwijl de woning in werkelijkheid een oppervlak heeft van circa 255 m². Verweerder stelt daarom subsidiair dat het compromis is gesloten onder invloed van bedrog dan wel dwaling zodat het compromis vernietigbaar is. Eiseres heeft deze stelling van verweerder gemotiveerd weersproken, zodat het op de weg van verweerder ligt aannemelijk te maken dat sprake is van dwaling in vorenbedoelde zin.
17. Op grond van het bepaalde in artikel 6:228, eerste lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de dwaling is te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. Verweerder heeft aangevoerd dat hiervan sprake is, omdat hij door de verklaringen van de dga tijdens het gesprek heeft gedwaald ten aanzien van het oppervlak van de woning en wel met een afwijking van circa 90 m². Tussen partijen is niet in geschil dat de dga tijdens het gesprek op 5 oktober 2020 desgevraagd heeft verklaard dat de woning een oppervlak heeft dat gelijk is aan de buurwoning plus garage, ofwel circa 160 m². Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder tijdens het gesprek uitgaan van de juistheid van het genoemde oppervlak. Op dat moment had de dga zich ervan bewust moeten zijn dat het oppervlak van de woning een relevant gegeven voor de waarde was. De oppervlakte van een woning en de vierkantemeterprijs zijn een gangbaar uitgangspunt voor de waardebepaling van een woning. Dit had de dga, als directeur van een vennootschap die blijkens haar doelstelling handelde in vastgoed (zie onder 5), bekend moeten zijn. Dat hij zelf de met zijn zoon overeengekomen huurprijs maatgevend vond voor de waarde van de woning, doet daar niet aan af. Gelet hierop heeft verweerder het compromis op grond van dwaling mogen vernietigen. Verweerder heeft dat bij e-mail van 8 oktober 2020 ook gedaan. Omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van dwaling, behoeft het beroep op bedrog geen behandeling meer.
Afwaardering woning in 2015
18. Eiseres stelt dat de woning in 2015 dient te worden afgewaardeerd naar lagere bedrijfswaarde tot een bedrag van € 246.760. De rechtbank overweegt als volgt. Vastgoed dat als bedrijfsmiddel wordt aangewend, dient in beginsel te worden gewaardeerd op kostprijs minus afschrijvingen. Afwaardering van een vermogensbestanddeel op een lagere bedrijfswaarde kan volgens het arrest van de Hoge Raad van 17 april 1991 als de afwaardering de uitdrukking vormt van een vermogensverlies dat niet wordt opgeroepen door tijdelijke of lokale invloeden op de marktwaarde, doch berust op de omstandigheid dat moet worden verwacht dat het goed de bijdrage aan de omzet en de productie van de onderneming, waarvoor het was bestemd, niet zal kunnen leveren, terwijl dat verlies ook bij verkoop van het goed - hetzij afzonderlijk, hetzij in samenhang met andere bestanddelen van het ondernemingsvermogen - niet zal kunnen worden goedgemaakt. Eiseres heeft hiervan de bewijslast.
19. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat de woning moet worden afgewaardeerd naar lagere bedrijfswaarde. Reeds daarom is voor een afwaardering geen plaats.
Winstcorrectie woning en garage 2017
20. De Hoge Raad heeft het begrip waarde in het economische verkeer als volgt gedefinieerd:
De bewijslast bij afwijking van de gehanteerde koopsom als maatstaf van heffing ligt in beginsel bij verweerder.
21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onzakelijke verkoopprijs van de woning met garage en heeft een winstcorrectie toegepast van € 639.240, uitgaande van een waarde in het economisch verkeer van de woning met garage van € 914.000. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een rapport Waardebeoordeling van 23 april 2021 ingebracht (het waarderingsrapport). De door verweerder toegepaste winstcorrectie ten aanzien van de huur van de woning voor 2017 bedraagt € 24.600, uitgaande van een zakelijke huur van € 39.000 per jaar (€ 3.250 per maand) naar prijspeil 31 december 2015.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de niet geïndexeerde huur van € 1.200 per maand sinds 1 september 2008 onzakelijk is en een zakelijke huurprijs € 3.250 per maand bedraagt. Verweerder heeft erop gewezen dat de aanvangshuur reeds onzakelijk was, aangezien een verbouwing voor € 408.193 heeft plaatsgevonden. Het “Plan vergroten woning” is van 4 juli 2008, zodat aannemelijk is dat de verbouwing na ingang van de huur per 1 september 2008 heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft dit ook niet gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft verwezen naar de jaarhuur van drie goed vergelijkbare woningen aan de [adres] . Deze woningen hebben een oppervlak tussen de 189 m² en 230 m² en de gemiddelde huurprijs bedraagt € 3.016 per maand naar prijspeil december 2015. Gelet hierop is een huurprijs van € 3.250 per maand voor de onderhavige woning van 255 m² aannemelijk. De huurcorrectie is terecht.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het waarderingsrapport aannemelijk gemaakt dat de verkoopprijs van de woning met garage van € 274.760 onzakelijk was en de waarde in het economische verkeer vrij van huur € 914.000 bedraagt. Eiseres heeft hier onvoldoende tegenin gebracht. Zij heeft zelf geen taxatierapport ingebracht en heeft enkel gewezen op alternatieve taxatiemethoden, die naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de definitie waarde in het economische verkeer. Een berekening op basis van een onzakelijke huur kan hoe dan ook geen grondslag bieden voor een waardebepaling. Het besluit van 31 augustus 2009 (nr. CPP2009/1092M) ziet op een specifieke situatie en acht de rechtbank niet van toepassing in dit geval. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de door eiseres bepleite waardedruk wegens verkoop in verhuurde staat in acht te nemen. De woning is immers verkocht aan de huurder van de woning die na de koop vrijelijk over de woning kon beschikken. De winstcorrectie is terecht. Omdat verweerder de winstcorrectie op grond van de normale bewijsregels aannemelijk heeft gemaakt, is er geen aanleiding om de stelling van verweerder te beoordelen of de omkering van de bewijslast in dit geval aan de orde is.
24. Gelet op de toegestane afschrijving op het vliegtuig (zie onder 12 hiervoor), dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven geen behandeling meer.
Vergoeding van immateriële schade
25. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (isv). De rechtbank stelt vast dat de onderhavige zaken van eiseres, met de zaak van de dga met zaaknummer SGR 22/3647, op dezelfde onderwerpen betrekking hebben. De zaken zijn in bezwaar en in beroep in samenhang en in beroep bovendien gezamenlijk behandeld. De rechtbank merkt de zaken daarom aan als samenhangend.
26. Het oudste bezwaarschrift heeft verweerder ontvangen op 5 juni 2019 en verweerder heeft de (laatste) uitspraak op bezwaar gedaan op 31 mei 2021. De uitspraak van de rechtbank is op 23 mei 2024 gedaan. Dat is dus vier jaar, 11 maanden en 18 dagen na indiening van het oudste bezwaarschrift. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden, zijn niet gesteld of gebleken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt afgerond drie jaar (36 maanden), zodat de dga en eiseres gezamenlijk recht hebben op een isv van € 3.000. Van de overschrijding van de redelijke termijn dienen (afgerond) zes maanden aan de bezwaarfase te worden toegerekend en het overige aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom van de isv van € 3.000 een bedrag van € 500 (6/36e deel van € 3.000) te vergoeden en de Staat € 2.500 (30/36e deel van € 3.000). De rechtbank zal de helft van dit bedrag toekennen in de zaken van eiseres en de helft in de zaak van de dga.
Proceskosten
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, waarbij de zaken als samenhangend met de zaak met zaaknummer SGR 22/3647 worden aangemerkt. Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Uit de gedingstukken en hetgeen eiseres heeft gesteld, valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat verweerder zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dan ook niet gebleken. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale kostenvergoeding daarom af.
28. De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.555 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1 en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). De rechtbank kent de helft van deze vergoeding toe aan eiseres en de helft aan zaaknummer SGR 22/3647.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op de aanslagen te verminderen overeenkomstig deze uitspraak;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.250;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.777,50; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. M.E. Kiers en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024.