Direct naar content gaan

Samenvatting

In 1993 exploiteerde een ondernemer een garage. Toen behoorde tot zijn activiteiten als onderdeel van het repareren van auto’s ook het verrichten van verfspuitwerkzaamheden. Tot oktober 1987 had hij ook autosloopactiviteiten verricht, maar die had hij toen als gevolg van nieuwe regelgeving moeten beëindigen. De schadevergoeding daarvoor ad fl. 45.000 had hij tot zijn winst gerekend. Eind 1992 is zijn hinderwetvergunning ten aanzien van de verfspuitwerkzaamheden ingeperkt en daarvoor ontving hij van de gemeente een schadevergoeding van fl. 60.000. Dat bedrag boekte hij als een privé-storting op zijn kapitaalrekening met de vermelding “Gem. R fl. 60.000” en rekende hij niet tot zijn winst. Omdat de FIOD (en de inspecteur) ruim voor de aanslagregeling over een renseignement inzake de betaling van de schadevergoeding beschikten moest het Hof vaststellen of de ondernemer te kwader trouw was geweest. Anders dan het Hof vindt de Hoge Raad dat uit het enkele feit dat de vergoeding van fl. 45.000 wel en die van fl. 60.000 niet als winst is beschouwd niet zonder meer voortvloeit dat sprake is geweest van zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen. Ook heeft het Hof niet vastgesteld of de onjuiste aangifte aan opzet van de gemachtigde van de ondernemer is te wijten en daarvan moet sprake zijn voor de beantwoording van de vraag of opzet van de gemachtigde aan de ondernemer kan worden toegerekend. Tenslotte beslist de Hoge Raad dat de staking van de verfspuitwerkzaamheden een gedeeltelijke staking van de onderneming is als die activiteit naar zijn aard een zelfstandige onderneming kan vormen. Conform A-G Van Kalmthout

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Instantie
HR
Datum instantie
31 januari 2003
Rolnummer
37.511
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AE8092
ECLI:NL:PHR:2003:AE8092
bwbr0002320&artikel=16&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina