Samenvatting
Het gaat in deze cassatieprocedure in het belang der wet om de openbaarheid van civiele procedures en in het bijzonder om de vraag of de gerechten (in casu de voorzieningenrechter, Rechtbank Den Haag) verplicht zijn om aan anderen dan partijen informatie te verstrekken over civiele procedures die aanhangig zijn of zijn geweest.
Uit het arrest van de Hoge Raad (civiele kamer) volgt dat het antwoord op die vraag naar huidig recht vierledig is:
- het gerecht dient opgave te doen van de aanhangige procedures met uitzondering van de zaken waarvoor niet het uitgangspunt van openbaarheid van de zitting geldt, zoals zaken op het terrein van het personen- en familierecht en de behandeling van aanvragen tot faillietverklaring, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in artikel 15, lid 3, Besluit orde van dienst gerechten (BODG) zich daartegen verzetten;
- indien (in casu) A partij is in een procedure waarin een openbare zitting is bepaald, dient het gerecht aan de derde informatie te verschaffen die de derde in de gelegenheid stelt de openbare zitting bij te wonen, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in artikel 15, lid 3, BODG zich daartegen verzetten;
- indien in een procedure waarin A partij is of was, een of meer uitspraken zijn gedaan, dient het gerecht, binnen de grenzen van artikel 29 Rv., aan de derde afschrift(en) daarvan te verstrekken;
- het gerecht is niet gehouden aan de derde overige informatie te verschaffen, waaronder informatie over niet meer aanhangige procedures waarin A partij was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek de griffier te gelasten afschriften te verstrekken van alle uitspraken waarbij A partij is, toegewezen en daartegen richt de vordering tot cassatie in belang der wet zich niet. De afwijzing van het verzoek de griffier te gelasten alsnog opgave te doen van alle procedures waarin A partij is, strookt niet met het bovenstaande. In zoverre slaagt het cassatieberoep.
BRON
Beschikking op een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en gericht tegen de beschikking 425215 / KG RK 12-1747 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 september 2012.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 425215 / KG RK 12-1747 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1768) van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 september 2012.
Tegen deze beschikking heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in het belang der wet. De voordracht tot cassatie van de Procureur-Generaal is aan deze beschikking gehecht.
De vordering van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat de Hoge Raad de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 september 2012 in het belang der wet zal vernietigen voor zover het primaire verzoek om de griffier te gelasten opgave te doen van alle procedures waarin A partij is, is afgewezen, en voorts zal verstaan dat de vernietiging geen nadeel zal toebrengen aan de rechten die door betrokkenen zijn verkregen.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1. Het gaat in deze cassatieprocedure in het belang der wet om de openbaarheid van civiele procedures en in het bijzonder om de vraag of de gerechten verplicht zijn om aan anderen dan partijen informatie te verstrekken over civiele procedures die aanhangig zijn of zijn geweest.
2.2. Aanleiding voor deze cassatieprocedure in het belang der wet is het volgende.
(i) Een advocaat heeft de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage verzocht om hem te berichten of bij de rechtbank een of meer procedures aanhangig waren of zijn waarbij A (een natuurlijke persoon) partij is. De griffier heeft geweigerd aan dit verzoek te voldoen op de grond dat geen sprake is van een concreet verzoek om een afschrift van een vonnis dat op een bepaalde datum is gewezen tussen met naam en toenaam aangeduide partijen.
(ii) Tegen de weigering is de advocaat, namens een aantal partijen, op de voet van (thans) art. 29 lid 6 Rv in verzet gekomen. Deze partijen hebben verzocht:
a. de griffier te gelasten alsnog opgave te doen van alle procedures waarin A partij is of was;
b. de griffier te gelasten afschriften te verstrekken van alle uitspraken waarbij A partij was.
(iii) De voorzieningenrechter heeft het hiervoor onder (ii).a. genoemde verzoek afgewezen en het onder (ii).b. genoemde verzoek toegewezen. Over het onder (ii).a. genoemde verzoek heeft de voorzieningenrechter overwogen dat (thans) art. 29 Rv en art. 838 Rv geen grondslag bieden voor toewijzing van een dergelijk verzoek. (Thans) art. 29 lid 6 Rv heeft alleen betrekking op het verstrekken van afschriften van vonnissen, arresten en beschikkingen en niet op het verstrekken van een overzicht van procedures waarbij een bepaalde partij betrokken is. Art. 838 Rv heeft betrekking op het verstrekken van afschriften of uittreksels van akten uit openbare registers. Er is voor (lopende) civiele procedures echter geen sprake van een openbaar register waaruit afschriften of uittreksels kunnen worden verstrekt.
(iv) Tegen de beschikking van de voorzieningenrechter is geen gewoon rechtsmiddel ingesteld.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. Het cassatiemiddel houdt de klacht in dat het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen ruimte bestaat voor het verstrekken door de griffier van een opgave van alle procedures waarin A partij is of was, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het beginsel van openbaarheid van de zitting zoals bepaald in art. 6 EVRM, art. 121 Grondwet, art. 4 RO en art. 27 Rv.
3.1.2. Het middel stelt aldus aan de orde in hoeverre uit het beginsel van openbaarheid van rechtspraak en daarmee verband houdende wettelijke bepalingen voortvloeit dat een gerecht verplicht is informatie te verschaffen over aanhangige civiele procedures aan derden, dat wil zeggen anderen dan de procespartijen en hun procesvertegenwoordigers. Bij de beantwoording van die vraag komt, behalve aan het beginsel van openbaarheid van rechtspraak, betekenis toe aan het recht op bescherming van persoonsgegevens.
3.1.3. Zoals blijkt uit de vordering van de Procureur-Generaal (onder 4.8 en 5.2-5.4) bestaan tussen de gerechten verschillen in de mate waarin en de wijze waarop aan derden informatie wordt verschaft over aanhangige civiele procedures. Voorts is de wijze waarop in civiele procedures openbaarheid in de praktijk gestalte krijgt, in de loop der jaren veranderd door wijzigingen in de manier van procederen, waaronder de afschaffing van rolzittingen in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen en de toename van het belang dat wordt gehecht aan de bescherming van persoonsgegevens. In deze uitspraak wordt over een aantal aspecten van openbaarheid van rechtspraak in civiele procedures een oordeel gegeven, teneinde meer eenheid in de toepassing van dat beginsel door de gerechten in civiele procedures te bereiken. De Hoge Raad richt zich daarom op het huidige recht en niet op het recht ten tijde van de bestreden uitspraak.
3.1.4. Hierna komen aan de orde:
a. het beginsel van openbaarheid van rechtspraak (hierna in 3.2.1 e.v.);
b. de bescherming van persoonsgegevens en bedrijfsgegevens (hierna in 3.3.1 e.v.);
c. het verstrekken van informatie over openbare zittingen (hierna in 3.4.1 e.v.);
d. het verstrekken van uitspraken (hierna in 3.5.1 e.v.);
e. het verstrekken van overige informatie over aanhangige procedures (hierna in 3.6.1 e.v.);
f. het verstrekken van informatie over afgesloten procedures (hierna in 3.7);
g. de toepassing van het voorafgaande op deze zaak (hierna in 3.8.1 e.v.).
a. Het beginsel van openbaarheid van rechtspraak
3.2.1. Art. 6 lid 1 EVRM, over het recht op een eerlijk proces, luidt als volgt:
Art. 121 Grondwet luidt:
3.2.2. Openbaarheid van rechtspraak is een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging. Het omvat zowel openbaarheid van de behandeling als openbaarheid van de uitspraak.
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) blijkt dat het doel van de openbare behandeling in de eerste plaats is, om de partijen te beschermen tegen een geheime rechtsgang zonder publieke controle. Daarnaast kan openbaarheid bijdragen aan het vertrouwen in de rechtspraak. Door de rechtsgang zichtbaar te maken, draagt het beginsel van openbaarheid bij aan een eerlijk proces, dat een van de fundamentele beginselen van een democratische samenleving is.
b. de bescherming van persoonsgegevens en bedrijfsgegevens
3.3.1. Bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat wordt gewaarborgd door onder meer art. 8 EVRM, dat voorziet in het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, en art. 10 Grondwet, inhoudende dat ieder behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
Het Unierechtelijke recht op bescherming van persoonsgegevens is gewaarborgd in art. 8 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en is uitgewerkt in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Een persoonsgegeven is ieder gegeven dat direct of indirect herleidbaar is tot een natuurlijke persoon (art. 4, aanhef en onder 1, AVG). De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig indien zij berust op een in art. 6 lid 1 AVG genoemde grondslag. Voorts moet bij elke verwerking van persoonsgegevens zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, hetgeen meebrengt dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden bereikt.
3.3.2. Om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens, ongeacht of zij onder de reikwijdte van de AVG vallen, geopenbaard worden, kan de rechter bepalen dat de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren wordt behandeld (art. 27 lid 1 Rv), verbieden dat partijen omtrent bepaalde gegevens uit de procedure mededelingen doen aan derden (art. 28 lid 1, aanhef en onder b, Rv) of, in geval van bedrijfsgeheimen, bepalen dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde (art. 22a lid 3 Rv).
c. het verstrekken van informatie over openbare zittingen
3.4.1. Tenzij de wet anders bepaalt, zijn de zittingen openbaar, met dien verstande dat om gewichtige redenen de zitting geheel of gedeeltelijk kan plaatsvinden met gesloten deuren (art. 4 lid 1 en 2 RO).
Tot de wettelijke uitzonderingen op het uitgangspunt van openbaarheid van de zitting behoren onder meer zaken op het terrein van het personen- en familierecht (art. 803 Rv en art. 818 lid 6 Rv) en de behandeling van aanvragen tot faillietverklaring (art. 4 lid 1 Fw), zij het dat in deze gevallen de rechter kan bepalen dat de mondelinge behandeling geheel of gedeeltelijk openbaar is.
De rechter kan (gedeeltelijke) behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating van bepaalde personen bevelen (a) in het belang van de openbare orde of de goede zeden, (b) in het belang van de veiligheid van de Staat, (c) indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen en (d) indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden (art. 27 lid 1 Rv). Een beslissing de deuren te sluiten, moet berusten op een afweging van de betrokken belangen en een beperking van de toegang van het publiek mag niet ruimer zijn dat het te beschermen belang vergt.
3.4.2. Onder het begrip zitting vallen onder meer de mondelinge behandeling als bedoeld in art. 87 Rv en het verhoor van getuigen of deskundigen (art. 166 Rv en art. 194 Rv).
Ook rolzittingen in kantonzaken, waarop conclusies en akten zowel schriftelijk als mondeling kunnen worden genomen (art. 82 lid 1 en 2 Rv), zijn zittingen. Deze rolzittingen worden wekelijks gehouden op vaste tijdstippen, vermeld in het zaaksverdelingsreglement van het gerecht (art. 21 lid 1 RO).
In zaken waarin niet in persoon kan worden geprocedeerd worden conclusies en akten genomen door indiening ter griffie vóór of op de roldatum (art. 82 lid 3 Rv) en wordt geen rolzitting gehouden. De vraag of derden aanspraak kunnen maken op informatie uit de roladministratie, komt hierna in 3.6.1 e.v. aan de orde.
3.4.3. Het Besluit orde van dienst gerechten (hierna: BODG), dat is gebaseerd op art. 11 RO, bevat regels over de organisatie van de gerechten.
Art. 15 BODG houdt in dat het bestuur van een gerecht ervoor zorg draagt dat tijdig voor elke openbare zitting een overzicht van de te behandelen zaken, met vermelding van de namen van de behandelende rechters, beschikbaar is of elektronisch beschikbaar wordt gesteld, met dien verstande dat ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geen of een beperkt overzicht ter beschikking kan worden gesteld. Indien vanwege zwaarwegende belangen bepaalde gegevens niet op het overzicht worden vermeld, bestaat ook geen aanspraak op verstrekking van die informatie langs andere weg, zoals telefonisch.
Het overzicht van ter openbare zitting te behandelen zaken is van belang voor het publiek en de pers, opdat zij weten welke zaken aan de orde zijn.
3.4.4. Voor de toegang tot openbare zittingen beoogt het EVRM te voorzien in de bescherming van rechten die niet theoretisch of illusoir zijn, maar praktisch en effectief. De openbaarheid van de zitting wordt bereikt doordat die zitting kan worden bijgewoond door de pers en het publiek. Het is daarom niet voldoende dat het publiek en de pers formeel toegang hebben tot de zittingszaal; feitelijke obstakels kunnen evenzeer een schending van het EVRM opleveren als juridische beletselen. Belangstellenden moeten daarom informatie kunnen inwinnen over de plaats en tijd waarop de zitting zal plaatsvinden.
3.4.5. Voor civiele procedures geldt op grond van hetgeen hiervoor in 3.4.1-3.4.4 is overwogen dat de gerechten aan eenieder die daarom verzoekt, tijdig informatie moeten verschaffen over de plaats (in geval van een online zitting: de wijze van toegankelijkheid) en het tijdstip van openbare zittingen, met vermelding van de zaken die ter zitting zullen worden behandeld en de namen van de behandelende rechters, behoudens voor zover het gerecht beslist dat ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geen informatie wordt verstrekt.
3.4.6. Bij het verstrekken van informatie aan derden over openbare zittingen dienen effectieve openbaarheid van rechtspleging en de bescherming van persoonsgegevens zoveel mogelijk met elkaar verenigd te worden. Voor zover de gerechten daarbij persoonsgegevens verwerken, in het bijzonder die van partijen, dient die verwerking noodzakelijk te zijn voor de vervulling door de gerechten van hun verplichting die voortvloeit uit het voorschrift dat zittingen openbaar zijn. Art. 6 lid 1, onder e, AVG biedt daarvoor een grondslag; verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk voor de vervulling van een taak in het kader van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen.
De gerechten mogen daarbij niet meer persoonsgegevens verwerken dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt (art. 5 lid 1, onder c, AVG). Het doel is in dit geval het ter beschikking stellen van zodanige informatie aan het publiek dat belangstellenden daadwerkelijk in staat worden gesteld de zitting bij te wonen, zodat de openbaarheid van de zitting praktisch en effectief is gewaarborgd. Voor het bereiken van dat doel is in beginsel niet noodzakelijk dat een gerecht, bij het verschaffen van informatie over openbare zittingen, namen van procespartijen vermeldt die onder het bereik van de AVG vallen. De Anonimiseringsrichtlijnen, die de gerechten bij de publicatie van uitspraken hanteren ter bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen, lenen zich hier voor overeenkomstige toepassing.
3.4.7. De Autoriteit Persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de AVG (art. 6 Uitvoeringswet AVG), maar is niet bevoegd ten aanzien van verwerkingen door gerechten in het kader van de uitoefening van hun rechterlijke werkzaamheden (art. 55 lid 3 AVG). Het is, gelet op art. 5 lid 1 AVG en art. 3 van de Regeling toezicht verwerking persoonsgegevens door gerechten en het parket bij de Hoge Raad, aan de individuele gerechten overgelaten hoe zij aan de hiervoor in 3.4.5 genoemde verplichting invulling geven. Zij kunnen hieraan voldoen door bijvoorbeeld op hun website een agenda van openbare zittingen te publiceren met vermelding van het zaaknummer, de partijnamen (geanonimiseerd overeenkomstig de Anonimiseringsrichtlijnen), de namen van de behandelende rechters, de aard van de zitting en een aanduiding van het rechtsgebied (bijvoorbeeld: arbeidsrecht, letselschade, intellectuele eigendom, ondernemingsrecht, burenrecht).
Indien een belangstellende informeert naar de tijd en de plaats van een openbare zitting in een specifieke zaak, dient het gerecht informatie te verstrekken die de belangstellende in staat stelt de zitting bij te wonen, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten.
d. het verstrekken van uitspraken
3.5.1. De uitspraak geschiedt in het openbaar (art. 6 EVRM, art. 121 Grondwet, art. 5 RO en art. 29 lid 1 Rv). Aan dat vereiste is ook voldaan indien de uitspraak in geschreven vorm ter griffie aanwezig is vanaf een bepaalde, aan partijen tevoren bekendgemaakte dag en zowel partijen als derden afschrift ervan kunnen verkrijgen. Van praktische betekenis is dat in toenemende mate uitspraken ook openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
3.5.2. De griffier verstrekt aan eenieder die dat verlangt afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen, tenzij verstrekking moet worden geweigerd ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, in welk geval de griffier kan volstaan met de verstrekking van een geanonimiseerd afschrift of uittreksel van het vonnis, het arrest of de beschikking (art. 29 lid 2 Rv). Onder verstrekking van een afschrift kan in beginsel worden verstaan de publicatie van de uitspraak op rechtspraak.nl en bekendmaking van het ECLI-nummer aan degene die afschrift heeft verzocht. In zaken die met gesloten deuren zijn behandeld, wordt uitsluitend een geanonimiseerd afschrift of uittreksel verstrekt (art. 29 lid 4 Rv). Onder vonnissen, arresten en beschikkingen zijn begrepen stukken die bij de uitspraak zijn gevoegd, maar van andere tot een procesdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel aan derden verstrekt (art. 29 lid 3 Rv).
3.5.3. Een verzoek als bedoeld in art. 29 lid 2 Rv om afschrift van uitspraken is in beginsel ook toewijsbaar indien het verzoek, bijvoorbeeld voor wetenschappelijk onderzoek of commerciële publicatie, betrekking heeft op grote aantallen uitspraken die in een bepaalde periode of in een bepaalde categorie zaken zijn gedaan.
3.5.4. Indien de griffier bij het verstrekken van een afschrift van een uitspraak aan een derde op de voet van art 29 Rv, persoonsgegevens verwerkt, in het bijzonder van partijen, is die verwerking noodzakelijk voor de vervulling van de verplichting uit hoofde van art. 29 Rv die op de griffier rust. Art. 29 Rv is voldoende duidelijk en nauwkeurig en de toepassing daarvan is voldoende voorspelbaar voor degenen op wie dit artikel van toepassing is, een en ander in de zin van punt 41 van de considerans van de AVG. De AVG biedt daarvoor aldus een toereikende grondslag.
e. het verstrekken van overige informatie over aanhangige procedures
3.6.1. De vraag of derden, behalve op informatie over openbare zittingen en verstrekking van uitspraken, recht hebben op informatie over welke procedures aanhangig zijn en wat het verloop daarvan is, speelt in het bijzonder in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, omdat voor die zaken geen rolzitting wordt gehouden (zie hiervoor in 3.4.2). In die zaken worden conclusies en akten op de roldatum genomen door indiening ter griffie vóór of op de roldatum (art. 82 lid 3, tweede volzin, Rv). Het verloop van de procedure wordt geregistreerd op de rol. Daarop worden ook de beslissingen van de rolrechter over procedurele aangelegenheden aangetekend, de zogenoemde rolbeschikkingen.
Art. 13 BODG houdt in dat het bestuur van een gerecht zorg draagt voor een deugdelijke administratie van de bij het gerecht aanhangige zaken, die ten minste behelst dat de zaken worden ingeschreven onder toekenning van een zaaknummer, dat bij elke zaak de namen van partijen en van hun advocaten of gemachtigden worden vermeld en dat aantekening wordt gehouden van het verloop van de procedure en van hetgeen verder dienstig wordt geacht. Voor zaken waarin niet digitaal wordt geprocedeerd – zoals thans bij de rechtbanken en de gerechtshoven het geval is – houdt art. 13 BODG voorts in dat van de administratie de rol deel uitmaakt en dat inschrijving ter rolle gebeurt door inschrijving in de administratie.
3.6.2. Art. 15 BODG bepaalt voor zaken waarin niet digitaal geprocedeerd wordt dat het bestuur van een gerecht ervoor zorg draagt dat tijdig voor elke openbare zitting een overzicht van de te behandelen zaken, beschikbaar is of elektronisch beschikbaar wordt gesteld (zie hiervoor in 3.4.3). Deze bepaling houdt niet in dat ook de hiervoor in 3.6.1 bedoelde informatie over de aanhangigheid en het verloop van zaken beschikbaar is of elektronisch beschikbaar wordt gesteld. Art. 15 BODG bepaalt voor zaken waarin digitaal wordt geprocedeerd (hierna: art. 15 BODG-digitaal) dat het bestuur van een gerecht ervoor zorg draagt dat steeds een overzicht van de bij dat gerecht te behandelen zaken elektronisch beschikbaar is, onder vermelding van het zaaknummer en de stand waarin de procedure zich bevindt. De toelichting op deze bepaling vermeldt onder meer:
“Het nieuwe digitale systeem voor gegevensverwerking neemt de functie van volgsysteem van de rol over. Hierdoor (…) vervalt de rolzitting waarop de processtukken tussen partijen worden uitgewisseld en de rechter processuele beslissingen neemt. (…)
Met de komst van het digitale systeem van gegevensverwerking (…) heeft het beschikbaar stellen van een als agenda fungerend overzicht van die zaken voor elke openbare zitting geen zin meer. Toch bestaat nog behoefte aan een digitaal roljournaal voor het in de praktijk gangbare observeren van zaken door advocaten van wie de cliënt (nog) geen partij is bij die zaak (…), maar die wel de procedure wil volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een derde beslagene, die overweegt een vordering tot voeging of tussenkomst in te stellen. Artikel 15 (…) wordt daarom zodanig aangepast dat het bestuur van een gerecht steeds een overzicht van de bij dat gerecht te behandelen zaken beschikbaar stelt. Dit overzicht zal (…) uitsluitend elektronisch beschikbaar zijn. Ook het huidige roljournaal, dat in de praktijk vrijwel alleen door advocaten en gerechtsdeurwaarders wordt geraadpleegd, is in elektronische vorm beschikbaar. (…) Partijen die geen gebruik (kunnen) maken van de digitale weg, kunnen telefonisch bij de griffie van het gerecht de door hen gewenste informatie opvragen. Op het overzicht van de bij een gerecht in behandeling zijnde zaken staat alleen het nummer waaronder die zaak bij het gerecht geregistreerd staat (…) en de stand waarin de zaak zich in de procedure bevindt (…). Andere informatie, waaronder zaakinhoudelijke gegevens, kan niet uit het overzicht worden afgeleid. De stand van de procedure (…) geeft uitsluitend aan wat de volgende proceshandeling in een zaak is. Als bijvoorbeeld een advocaat voor zijn cliënt wil achterhalen of een procedure tussen twee of meer partijen aanhangig is, dan kan hij dit bij de griffie navragen. Voorstelbaar is dat hiervoor een centraal punt beschikbaar wordt gesteld. Desgewenst kunnen de gerechten er ook voor kiezen om advocaten of andere betrokkenen de mogelijkheid te geven om langs elektronische weg (…) navraag te doen. Met deze bepaling blijft de huidige praktijk van het observeren van (andermans) zaken gehandhaafd.
Indien het vanwege zwaarwegende belangen niet gewenst is om het zaaknummer en/of de stand van de procedure op het overzicht van zaken te vermelden, kan het bestuur van het gerecht te allen tijde de vermelding van deze zaakgegevens achterwege laten (zie het [thans derde] lid van artikel 15). De griffie van het gerecht kan dan uiteraard ook niet langs telefonische weg om het verstrekken van die informatie worden gevraagd.”
3.6.3. In de praktijk is de toegang tot de hiervoor in 3.6.1 bedoelde rolgegevens in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen beperkt. De huidige praktijk is als volgt.
Advocaten kunnen een weergave van de proceshandelingen op de rol raadplegen via de zogenoemde roljournalen, die digitaal toegankelijk zijn. Zij hebben dan, volgens de bij de roljournalen behorende handleidingen, toegang tot hun eigen zaken en die van kantoorgenoten. Andere zaken kunnen zij in beginsel alleen zien als zij het zaaknummer kennen. Een advocaat die de naam van een van partijen kent, kan voorts zaken waarin hij zich (nog) niet heeft gesteld op de rol volgen (‘observeren’), zij het dat in dat geval in het roljournaal slechts de zaken getoond worden die de afgelopen twee weken en de komende vier weken op de rol hebben gestaan en staan.
Anderen dan advocaten hebben geen toegang tot het roljournaal.
3.6.4. Bij de beantwoording van de vraag of derden aanspraak hebben op kennisneming van de hiervoor in 3.6.1 bedoelde gegevens over de aanhangigheid en het verloop van zaken, is het volgende van belang. In het verleden werden ook in andere zaken dan kantonzaken rolzittingen gehouden, die (in beginsel) openbaar waren. Toen was dus openbaar welke zaken op de rolzitting aan de orde waren, welke rolhandelingen verricht werden en welke rolbeslissingen werden genomen, zij het dat kennisneming van die gegevens aanwezigheid op de rolzitting vergde. Door het verdwijnen van de rolzitting in zaken waarin niet in persoon geprocedeerd kan worden, is deze vorm van openbaarheid verloren gegaan. De hiervoor in 3.6.3 beschreven praktijk is daarvoor in de plaats gekomen.
3.6.5. Deze praktijk sluit niet aan op hetgeen volgens de toelichting is beoogd met art. 15 BODG-digitaal. Hoewel deze bepaling niet van toepassing is op zaken waarin niet digitaal wordt geprocedeerd, moet worden aangenomen dat deze bepaling en de hiervoor in 3.6.2 geciteerde toelichting de opvatting van de wetgever over de toegang tot ‘rolgegevens’ in het algemeen weerspiegelen. De vraag in hoeverre rolgegevens toegankelijk zijn voor derden, moet daarom mede aan de hand van art. 15 BODG-digitaal worden beantwoord.
Art. 15 BODG-digitaal beperkt niet de kring van personen aan wie het overzicht van de bij dat gerecht te behandelen zaken beschikbaar moet worden gesteld. Uit de toelichting blijkt niet dat beoogd is dat slechts advocaten toegang hebben tot het genoemde overzicht. Tegen de achtergrond van het beginsel van openbaarheid van rechtspraak moet art. 15 BODG-digitaal daarom aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling genoemde overzicht van de bij een gerecht te behandelen zaken voor een ieder te raadplegen moet zijn.
Voorts blijkt uit de toelichting dat advocaten de mogelijkheid moeten hebben zaken te observeren ten behoeve van cliënten die (nog) geen partij in de zaak zijn.
Ten slotte volgt uit de toelichting dat advocaten en andere betrokkenen navraag moeten kunnen doen of een procedure tussen bepaalde partijen aanhangig is.
3.6.6. Art. 15 lid 3 BODG houdt in dat het gerecht, ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geen of een beperkt overzicht ter beschikking kan stellen (zie ook hiervoor in 3.4.3). Derden kunnen gegevens die ter bescherming van zwaarwegende belangen niet op het overzicht worden vermeld, ook niet opvragen.
3.6.7. De toelichting op art. 15 BODG-digitaal laat aan de gerechten ruimte om nader te bepalen op welke wijze het in art. 15 BODG-digitaal bedoelde overzicht beschikbaar wordt gesteld. De gerechten kunnen daartoe bijvoorbeeld een wekelijks te actualiseren overzicht te publiceren van de aanhangige procedures, met vermelding van het zaaknummer, de partijnamen (geanonimiseerd overeenkomstig de Anonimiseringsrichtlijnen) en het stadium waarin de procedure zich bevindt of door belangstellenden de mogelijkheid te bieden gegevens uit het overzicht op te vragen. Het ligt op de weg van de gerechten om op dit punt een (landelijk uniforme) regeling te treffen, bijvoorbeeld in de vorm van een procesreglement. Daarin kan ook een regeling worden opgenomen over het faciliteren van de mogelijkheid zaken te observeren door advocaten ten behoeve van cliënten die (nog) geen partij in de zaak zijn en over de wijze waarop advocaten en andere betrokkenen navraag kunnen doen of een procedure tussen bepaalde partijen aanhangig is. Ook de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan art. 15 lid 3 BODG, leent zich voor landelijk uniforme regulering.
De bij de roljournalen behorende handleidingen wijken niet alleen af van art. 15 BODG-digitaal (zie hiervoor in 3.6.5), maar kunnen ook niet worden aangemerkt als een procesreglement en zijn ook niet behoorlijk bekendgemaakt.
3.6.8. Hetgeen hiervoor in 3.6.1-3.6.7 is overwogen heeft geen betrekking op zaken waarvoor niet het uitgangspunt van openbaarheid van de zitting geldt, zoals zaken op het terrein van het personen- en familierecht en de behandeling van aanvragen tot faillietverklaring (zie hiervoor in 3.4.1). Opmerking verdient dat op deze zaken ook niet de regels van de dagvaardingsprocedure in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn en deze zaken vanouds ook niet op openbare rolzittingen aan de orde kwamen.
f. het verstrekken van informatie over afgesloten zaken
3.7. Over procedures die niet langer aanhangig zijn, geeft de wet aan derden geen aanspraak op andere informatie dan op afschrift van de daarin gedane tussen- en einduitspraken, binnen de door art. 29 Rv getrokken grenzen.
Indien een procedure is geëindigd zonder dat een uitspraak is gedaan, bijvoorbeeld als gevolg van een door partijen getroffen schikking, hebben derden geen aanspraak op verstrekking door het gerecht van informatie over de procedure die aanhangig was. Die informatie behoort niet tot een openbaar register in de zin van art. 838 lid 1 Rv en art. 15 BODG-digitaal heeft geen betrekking op zaken die niet meer aanhangig zijn.
g. de toepassing van het voorafgaande op deze zaak
3.8.1. Dit cassatieberoep heeft betrekking op de vraag welke informatie een gerecht desgevraagd aan derden moet verschaffen indien een informatieverzoek betrekking heeft op alle procedures waarin een bij naam genoemde natuurlijke persoon (A) partij is of was. Uit het bovenstaande volgt dat het antwoord op die vraag naar huidig recht vierledig is:
a. het gerecht dient opgave te doen van de aanhangige procedures – met uitzondering van de hiervoor in 3.6.8 bedoelde procedures – waarbij A partij is, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten;
b. indien A partij is in een procedure waarin een openbare zitting is bepaald, dient het gerecht aan de derde informatie te verschaffen die de derde in de gelegenheid stelt de openbare zitting bij te wonen, tenzij zwaarwegende belangen als bedoeld in art. 15 lid 3 BODG zich daartegen verzetten;
c. indien in een procedure waarin A partij is of was, een of meer uitspraken zijn gedaan, dient het gerecht, binnen de grenzen van art. 29 Rv, aan de derde afschrift daarvan te verstrekken;
d. het gerecht is niet gehouden aan de derde overige informatie te verschaffen, waaronder informatie over niet meer aanhangige procedures waarin A partij was.
3.8.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek de griffier te gelasten afschriften te verstrekken van alle uitspraken waarbij A partij is, toegewezen en daartegen richt de vordering tot cassatie in belang der wet zich niet. De afwijzing van het verzoek de griffier te gelasten alsnog opgave te doen van alle procedures waarin A partij is, strookt niet met het bovenstaande. In zoverre slaagt het cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt, in het belang der wet, de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 september 2012;
- verstaat dat deze vernietiging geen nadeel toebrengt aan de door partijen verkregen rechten.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 21 april 2023 .