Standpunt over artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969-beschikking en non-deliverable valutatermijncontract
Belastingdienst, 18 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(5)
- Commentaar NLFiscaal(1)
- Literatuur(3)
- Recent(1)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
Een belastingplichtige houdt diverse buitenlandse deelnemingen in vreemde valuta. Deze belastingplichtige heeft meerdere ‘non-deliverable’ valutatermijncontracten afgesloten om het valutarisico af te dekken dat zij loopt met haar deelnemingen. Ten aanzien van deze non-deliverable valutatermijncontracten is een beschikking in de zin van artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969 afgegeven. Belastingplichtige is van mening dat het verschil tussen de koers op het moment dat een non-deliverable valutatermijncontract wordt aangegaan (spotkoers) en de overeengekomen koers op de datum dat dit non-deliverable valutatermijncontract wordt afgewikkeld (termijnkoers) rentekosten bevat waarop zij de deelnemingsvrijstelling niet wenst toe te passen.
Vraag
Bevat het verschil tussen de spotkoers en de termijnkoers bij het afsluiten van een non-deliverable valutatermijncontract waarvoor een (positieve) beschikking zoals bedoeld in artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969 is afgegeven rentekosten waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is?
Antwoord
Nee. Het non-deliverable valutatermijncontract is een prijsafspraak die niet leidt tot het ter beschikking stellen van een hoofdsom, zodat geen sprake is van rentekosten. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers een (niet voorspelbaar) valutaresultaat ontstaat op het non-deliverable valutatermijncontract dat op grond van artikel 13, lid 7, Wet VpB 1969 tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoort. In dat geval is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit (niet voorspelbare) valutaresultaat.
BRON
KG:023:2024:6 Beschikking artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 en non-deliverable valutatermijncontract
Publicatiedatum 18-06-2024, 8:47 | Laatste update 18-06-2024, 8:47 | Standpunt
Aanleiding
Een belastingplichtige houdt diverse buitenlandse deelnemingen in vreemde valuta. Deze belastingplichtige heeft meerdere ‘non-deliverable’ valutatermijncontracten afgesloten om het valutarisico af te dekken dat zij loopt met haar deelnemingen. Ten aanzien van deze non-deliverable valutatermijncontracten is een beschikking in de zin van artikel 13, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) afgegeven. Belastingplichtige is van mening dat het verschil tussen de koers op het moment dat een non-deliverable valutatermijncontract wordt aangegaan (spotkoers) en de overeengekomen koers op de datum dat dit non-deliverable valutatermijncontract wordt afgewikkeld (termijnkoers) rentekosten bevat waarop zij de deelnemingsvrijstelling niet wenst toe te passen.
Vraag
Bevat het verschil tussen de spotkoers en de termijnkoers bij het afsluiten van een non-deliverable valutatermijncontract waarvoor een (positieve) beschikking zoals bedoeld in artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 (hierna: artikel 13-7-beschikking) is afgegeven rentekosten waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is?
Antwoord
Nee. Het non-deliverable valutatermijncontract is een prijsafspraak die niet leidt tot het ter beschikking stellen van een hoofdsom, zodat geen sprake is van rentekosten. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers een (niet voorspelbaar) valutaresultaat ontstaat op het non-deliverable valutatermijncontract dat op grond van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoort. In dat geval is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit (niet voorspelbare) valutaresultaat.
Beschouwing
Wettelijk kader
In artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 is geregeld dat als de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, het voordeel uit de desbetreffende rechtshandeling behoort tot de voordelen uit hoofde van de deelneming.
Parlementaire geschiedenis
De wetgever heeft de invoering van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, onder meer als volgt toegelicht (Kamerstukken II 1995/96, 24696, nr. 3, p. 6-7 en p. 23):
Beleid
In onderdeel 1.7.1 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2020, nr. 2020-0000000002 (hierna: Besluit DVS), is de volgende passage opgenomen:
Rechtspraak
De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415, dat ook de waardeveranderingen van een deelneming, die voortvloeien uit het koersverloop van een vreemde munteenheid waarin de waarde van de deelneming is uitgedrukt, tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoren waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.
In het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760, is sprake van een belanghebbende die valtatermijncontracten heeft afgesloten om het valutarisico dat voortvloeide uit haar buitenlandse deelnemingen te beperken. Op deze valutatermijncontracten is door belanghebbende een verlies geleden. De Hoge Raad volgt het oordeel van Gerechtshof ’s-Gravenhage dat dit verlies ten laste van het fiscale resultaat van belanghebbende mag worden gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat verliezen en winsten als de onderhavige, voortvloeiend uit het verloop van de waarde van een verplichting om in de toekomst bepaalde goederen te leveren, zijn aan te merken als het resultaat van zelfstandige transacties in de vermogenssfeer. De transacties, die naar hun aard een zelfstandige bron van winst of verlies vormen, staan niet in een zodanig rechtstreeks verband met de deelnemingen dat zij dienen te worden gerekend tot de voordelen uit hoofde van de deelnemingen.
Non-deliverable valutatermijncontract
Onder een non-deliverable valutatermijncontract worden, zoals de naam impliceert, geen daadwerkelijke valutaeenheden over en weer geleverd. Op de afgesproken datum wordt de werkelijke koers vergeleken met de overeengekomen termijnkoers en rekenen partijen overeenkomstig af over het verschil. Als de werkelijke koers op de afgesproken datum overeenkomt met de afgesproken termijnkoers zijn partijen elkaar geen betalingen verschuldigd en is er dus geen sprake van een kasstroom. Het verschil tussen de werkelijke koers en de afgesproken termijnkoers bedraagt immers nihil. Het verschil tussen de spotkoers en de overeengekomen termijnkoers is terug te voeren op een verschil in rentestand tussen de beide valuta en de verwachte waardemutatie van de beide valuta. Op het moment van afsluiten heeft het non-deliverable valutatermijncontract een intrinsieke waarde van nihil. Van een betaling is wel sprake als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers. Afhankelijk van de vraag of de werkelijke koers ten opzichte van de overeengekomen termijnkoers hoger of lager uitvalt ontstaat bij de ene partij een opbrengst of last en bij de andere partij juist een last of opbrengst. Deze last of opbrengst is bij het afsluiten van het non-deliverable valutatermijncontract niet te voorspellen.
Toepassing artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969
Zoals hiervoor aangegeven vallen valutaresultaten behaald op een deelneming op grond van HR 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415 onder de deelnemingsvrijstelling. Daar staat tegenover dat in beginsel de deelnemingsvrijstelling op grond van HR 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760 niet van toepassing is op resultaten die behaald worden met valutatermijntransacties ter beperking van het valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen. Mede naar aanleiding van de wens van het bedrijfsleven om deze discrepantie weg te nemen is artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 ingevoerd. Op grond van deze bepaling kan de inspecteur vaststellen dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen en behoort een voordeel uit die rechtshandeling tot de voordelen uit de deelneming.
In deze casus heeft belastingplichtige een (positieve) artikel-13-7-beschikking ontvangen en is zij van mening dat het verschil tussen de spotkoers en de overeengekomen termijnkoers rentekosten bevat waarop zij de deelnemingsvrijstelling niet wenst toe te passen. Er is echter sprake van een prijsafspraak die niet leidt tot het ter beschikking stellen van een hoofdsom. Rente is de vergoeding voor het ter beschikking stellen van een hoofdsom. Dat het verschil tussen de spotkoers en de afgesproken termijnkoers terug te voeren is op een verschil in rentestand tussen de beide valuta en de verwachte waardemutatie van de beide valuta brengt niet met zich mee dat sprake is van rentekosten. De renteverschillen op de valuta zijn geen rente in de zin van een vergoeding voor het beschikbaar stellen van een hoofdsom, maar slechts een rekengrootheid ter bepaling van de afgesproken termijnkoers. Bovendien is geen sprake van een kasstroom als de werkelijke koers gelijk is aan de overeengekomen koers.
De uitlating uit de parlementaire geschiedenis (Wet werken aan winst) – die volgt op een voorbeeld waarin sprake is van een lening in vreemde valuta – dat een rechtshandeling die strekt tot het afdekken van een valutarisico naast een valuta-element veelal ook een rente-element bevat, is in het Besluit DVS herhaald. Waar het gaat om een non-deliverable valutatermijncontract doet deze uitlating niet af aan voorgaande benadering (zie ook Q.W.J.C.H. Kok, Vreemde valuta en de deelnemingsvrijstelling, WFR 2009/115, onderdeel 5.6). Hetzelfde geldt voor de wijze waarop een non-deliverable valutatermijncontract in de jaarrekening wordt verwerkt nu deze verwerking niet doorslaggevend is voor de fiscaliteit (zie bijvoorbeeld HR 23 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5107, r.o. 3.3).
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers, een (niet voorspelbaar) valutaresultaat op het non-deliverable valutatermijncontract ontstaat. In dat geval rekenen partijen dit verschil af en is er wel sprake van een kasstroom. Nu in casu een (positieve) artikel-13-7-beschikking is afgegeven behoort dit valutaresultaat op grond van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 tot de voordelen uit hoofde van een deelneming. In dat geval is derhalve de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit (niet voorspelbare) valutaresultaat.