Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft van zijn vader aandelen in K (bv) geschonken gekregen. Ter zake van deze schenking heeft X € 361.907 schenkbelasting voldaan.

K heeft in 2015 als verkrijgende vennootschap gefungeerd bij een juridische splitsing. H (bv) was verdwijnende vennootschap.

De Inspecteur heeft op verzoek aan X een beschikking vaststelling verkrijgingsprijs ab-aandelen afgegeven. Hij heeft de verkrijgingsprijs van de aandelen in K per datum van de juridische fusie vastgesteld op € 590.750. Dit bedrag bestaat uit de oorspronkelijke verkrijgingsprijs voor de aandelen H van € 586.350 vermeerderd met de doorgeschoven verkrijgingsprijs van de aandelen K van € 4.400.

X betoogt dat de verkrijgingsprijs dient te worden vermeerderd met de betaalde schenkbelasting ad € 361.907.

Rechtbank Gelderland heeft X geen gelijk gegeven. Zij heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1959 (13.891, ECLI:NL:HR:1959:AY0847) dat is gewezen onder de werking van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941. Weliswaar is de aanmerkelijk belangregeling nadien, met name met ingang van 1997, ingrijpend gewijzigd, maar deze wijzigingen brengen niet mee dat schenk- of erfbelasting voortaan tot de ten laste van de verkrijger komende kosten als bedoeld in artikel 4.21 Wet IB 2001 dienen te worden gerekend. Ingevolge artikel 4.21 Wet IB 2001 wordt onder de verkrijgingsprijs verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Directe belastingen, zoals inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting, maar ook schenkbelasting kunnen niet tot de bedrijfskosten of kosten van verwerving worden gerekend, oordeelt de Rechtbank.

X heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank (sprong)cassatieberoep ingesteld.

Volgens A-G Niessen falen alle door X aangevoerde stellingen. De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep ongegrond dient te worden verklaard.

Behoort schenkbelasting tot de verkrijgingsprijs?

In zijn conclusie gaat A-G Niessen in op de principiële vraag of de schenkbelasting betaald ter zake van de verkrijging van ab-aandelen tot de verkrijgingsprijs van die aandelen behoort. Op het eerste gezicht biedt de wet die mogelijkheid. Het in aanmerking nemen van kosten is niet beperkt tot de kosten die zijn gemaakt om de aandelen te verkrijgen (finaal verband), maar omvat ook kosten die door de verkrijging worden veroorzaakt (causaal verband). Niet ontkend kan worden dat de geheven schenkbelasting direct haar oorzaak vindt in de verkrijging van de ab-aandelen. Dat de grondslag voor de schenkbelasting een andere is dan die van de ab-heffing, doet aan dat verband niet af. Het is me dan ook onduidelijk waarom de A-G dat aspect hier van belang acht (zie punt 3.27 van de conclusie).

Is HR 29 april 1959 nog geldig?

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
28 april 2020
Rolnummer
19/04234
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:428
Auteur(s)
mr. dr. W.R. Kooiman
Deloitte / Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2020/1272
Aflevering
4 juni 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3300
bwbr0011353&artikel=4.21,bwbr0011353&artikel=4.21,bwbr0011353&artikel=4.22,bwbr0011353&artikel=4.22

Naar de bovenkant van de pagina