Samenvatting
Vanaf 1 juli 2020 geldt de Europese Mandatory Disclosure Richtlijn (DAC6). Door de Nederlandse implementatie van deze richtlijn wordt de fiscaal dienstverlener als intermediair gezien en moet hij of zij potentieel agressieve internationale fiscale constructies melden bij de Belastingdienst. In dit artikel bespreekt Tom Noë een aantal formeelrechtelijke aspecten van de Nederlandse implementatie van DAC6. Dit zijn achtereenvolgens het verschoningsrecht, de (verruimde) navordering, de bewijspositie voor (hulp)intermediairs en de (vergrijp)boete. De impact van deze nieuwe regels lijkt significant te zijn.
NLF-W artikel
1. Inleiding
Het wetsvoorstel ‘Implementatie EU‑richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies’ is eind 2019 door de Eerste Kamer aangenomen. Daarmee werd de implementatie van de Mandatory Disclosure Richtlijn (hierna: DAC6) een feit.
De Wet implementatie EU‑richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies brengt hoofdzakelijk wijzigingen aan in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIBB) en in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Hiermee ontstaat een wettelijke plicht voor intermediairs en – onder omstandigheden – belastingplichtigen om informatie over grensoverschrijdende constructies die aan bepaalde wezenskenmerken voldoen te melden bij de Belastingdienst. DAC6 en de Nederlandse implementatie daarvan zijn al onderwerp geweest van diverse publicaties. Dit artikel is niet bedoeld om dit onderwerp nogmaals in volle omvang te behandelen. Ik zal mij hier dan ook beperken tot de bespreking van een aantal formeelrechtelijke aspecten van de Nederlandse implementatie van DAC6. Dit zijn achtereenvolgens het verschoningsrecht, de (verruimde) navordering, de bewijspositie voor (hulp)intermediairs en de (vergrijp)boete.