Direct naar content gaan

Samenvatting

De Ontvanger heeft bij beschikking van 27 februari 2018 tegen X (belanghebbende) een dwangbevel ter versnelde invordering van zes (navorderings)aanslagen uitgevaardigd en aan hem € 12.197 aan kosten in rekening gebracht. Het dwangbevel is op 27 februari 2018 aan X betekend, drie minuten nadat aan X aanslagen in de IB/PVV inclusief vergrijpboetes, revisierente en belastingrente zijn betekend. Op de aanslagbiljetten staat dat de aanslag dadelijk en ineens invorderbaar is. Op de hiervoor genoemde beschikking staat dat de kosten niet zijn verschuldigd als binnen twee werkdagen na de betekening het volledige bedrag van de aanslagen wordt betaald. Betaling binnen die termijn heeft niet plaatsgevonden.

Voor Hof Den Haag was in geschil of de kosten terecht in rekening zijn gebracht. Volgens het Hof is aan X onvoldoende gelegenheid geboden om zijn belastingschuld te voldoen en zijn de kosten daarom ten onrechte in rekening gebracht.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Aan de eis van het in rekening brengen van kosten als bedoeld in artikel 1 Kostenwet is voldaan indien een terstond en tot het volle bedrag invorderbare aanslag aan de schuldenaar is betekend, het aan de schuldenaar betekende dwangbevel de kosten vermeldt, en aan de schuldenaar een redelijke betalingstermijn is aangezegd waarvan de inachtneming tot gevolg heeft dat de in rekening gebrachte kosten niet zijn verschuldigd. Bij (vrijwel) gelijktijdige toepassing van artikel 10, lid 1, onderdeel b en d en artikel 15 IW 1990 is een betalingstermijn van twee dagen in beginsel een redelijke termijn om aan de kosten te ontkomen, die overeenstemt met het uitgangspunt dat kosten van invordering niet in rekening kunnen worden gebracht zonder dat de belastingplichtige in de gelegenheid is geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen.

Ongeacht of deze termijn in een dwangbevel wordt aangeduid als een voorwaarde of een tijdsbepaling, kan in geen geval worden aangenomen dat de belastingplichtige in gebreke is gebleven als bedoeld in artikel 1 Kostenwet voordat de gestelde termijn is verstreken. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden oordeel ten onrechte ervan uitgaat dat de kosten pas na het verstrijken van de gestelde betalingstermijn in rekening mochten worden gebracht.

De Hoge Raad doet de zaak af. De vraag of de Ontvanger terecht is overgegaan tot versnelde invordering kan slechts door de burgerlijke rechter worden beantwoord, zodat op dit punt voor verwijzing geen plaats is. In casu is niet binnen twee dagen betaald, zodat in deze procedure geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de kosten niet verschuldigd zijn.

Hoofdregels

De hoofdregels inzake het versturen van een aanmaning en het betekenen van een dwangbevel zijn opgenomen in afdeling 4.4.4 Awb. In de IW 1990 is een aantal uitzonderingen op deze hoofdregels opgenomen, voor het dwangbevel verwijs ik naar artikel 12 t/m 15 IW 1990. Aan het versturen van een aanmaning en het betekenen van een dwangbevel zijn kosten verbonden. In afwijking van de Awb zijn deze kosten voor de invordering van belastingen opgenomen in de Kostenwet invordering rijksbelastingen. In artikel 4:122 Awb is in het eerste lid bepaald welke gegevens in ieder geval op een dwangbevel moeten worden vermeld. Eén van die gegevens is de kosten van het dwangbevel.

Terstond en tot het volle bedrag invorderbaar stellen

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2013-2015
Instantie
HR
Datum instantie
17 juli 2020
Rolnummer
20/00082
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1200
Auteur(s)
J.H.P.M. Raaijmakers
Raaijmakers Belastingadvies en Educatie
NLF-nummer
NLF 2020/1697
Aflevering
30 juli 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3619
bwbr0002645&artikel=1,bwbr0002645&artikel=1,bwbr0004770&artikel=10,bwbr0004770&artikel=10,bwbr0004770&artikel=15,bwbr0004770&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina