Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om een onzakelijke lening ‘opzij’ in een familierelatie. Een vennootschap waarvan de vader van X (belanghebbende) de aandeelhouder is, heeft twee onzakelijke leningen verstrekt aan een vennootschap waarvan X de (indirect) aandeelhouder is. Het gaat om leningen die zijn verstrekt in 2007 en 2008, met een looptijd langer dan één jaar. De in 2008 verstrekte lening is in 2014 kwijtgescholden.

De Inspecteur heeft aanslagen schenkbelasting 2007 en 2014 opgelegd aan X. Met betrekking tot de aan de rechter voor te leggen rechtsvraag is tussen partijen een vso gesloten, waarin is vastgelegd dat a. sprake is van onzakelijke leningen; b. waarvoor aan X twee aanslagen schenkbelasting zullen worden opgelegd; en c. in de te voeren beroepsprocedure de rechtsvraag beperkt blijft tot de vraag of sprake is van een schenking.

Bij de aanslag schenkbelasting over 2007 is het verstrekken van de lening als een schenking aangemerkt. De hoogte van de schenking is bepaald op de contante waarde van het renteverschil tussen een zakelijke lening en de overeengekomen rente. De aanslag schenkbelasting die ziet op de lening uit 2008 is opgelegd over het jaar 2014, waarbij de lening is aangemerkt als een schenking onder de opschortende voorwaarde van het zich manifesteren van het onzakelijke debiteurenrisico. Met de kwijtschelding in 2014 heeft het debiteurenrisico zich gemanifesteerd. De hoogte van de schenking is gesteld op het (extra) geleende bedrag in 2008.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de aanslag 2007 terecht is opgelegd nu vaststaat dat tussen partijen een rente is afgesproken van 6% en er sprake is van een onzakelijke lening, inhoudende dat er geen – niet-winstdelende – rente kan worden bepaald.

De aanslag 2014 heeft het Hof vernietigd. Het Hof heeft het betoog van de Inspecteur verworpen dat het verstrekken van de lening in 2008 een schenking onder opschortende voorwaarde is als bedoeld in artikel 1, lid 9, SW 1956 en dat de voorwaarde in 2014 is vervuld.

Zowel de staatssecretaris als X hebben cassatieberoep ingesteld.

A-G Pauwels constateert dat X te laat cassatieberoep heeft ingesteld. Inhoudelijk kan daarom alleen het cassatieberoep van de staatssecretaris over de aanslag 2014 aan bod komen.

De A-G concludeert (i) dat de staatssecretaris terecht betoogt dat het op 1 januari 2010 in werking getreden artikel 1, lid 9, SW 1956 ook van toepassing is op een schenking onder opschortende voorwaarde die in 2008 is gedaan en waarvan de voorwaarde in 2014 is vervuld, maar (ii) dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het verstrekken van een onzakelijke lening niet is aan te merken als een schenking onder opschortende voorwaarde. Het cassatieberoep van de staatssecretaris is daarom ongegrond.

Vanwege het zaakoverstijgend belang van de zaak besluit de A-G om de kwestie breed te behandelen – mocht ook de Hoge Raad een breder arrest willen wijzen – en niet alleen af te doen op de vraag of sprake is van een schenking onder opschortende voorwaarde. Hierdoor kan de juistheid van de rechtsopvatting van het Hof waarop de schenking in 2007 is gebaseerd niet in cassatie aan de orde komen, terwijl nu juist de aard van de schenking en de omvang ervan belangrijke vraagstukken zijn waar in de literatuur op verschillende manieren tegenaan wordt gekeken.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2007 en 2014
Instantie
A-G
Datum instantie
24 augustus 2023
Rolnummer
22/03175
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:733
Auteur(s)
drs. N.M. Ligthart
Maarschalk|Ligthart Accountants & Belastingadviseurs
NLF-nummer
NLF 2023/2280
Aflevering
12 oktober 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6014
bwbr0002226&artikel=1&lid=9,bwbr0002226&artikel=1&lid=9

Naar de bovenkant van de pagina