X (belanghebbende) is een instelling die zich richt op hoger onderwijs voor mensen van vijftig jaar en ouder (zogenoemd HOVO-onderwijs). De cursussen worden gegeven op hbo- en wo-niveau. Tot 1 september 2016 konden de HOVO-cursussen vrijgesteld van omzetbelasting worden aangeboden. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de aanbieders na genoemde datum omzetbelasting verschuldigd zijn naar het algemene tarief.
De staatssecretaris heeft met één middel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond door te verwijzen naar het arrest van 5 april 2024 (22/00167, ECLI:NL:HR:2024:383, NLF 2024/0891).
De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch voor de behandeling van het door Rechtbank Noord-Nederland onbehandeld gelaten geschilpunt over het antwoord op de vraag of de Inspecteur het jegens X gewekte vertrouwen over toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel p, Wet OB 1968 ter zake van het door X gegeven HOVO-onderwijs voor het onderhavige tijdvak (september 2016) rechtsgeldig heeft opgezegd.
Arrest in de zaak van de Staatssecretaris van Financiën tegen Stichting X (hierna: belanghebbende) op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2022, nr. 21/00009, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE18/104) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 september 2016 tot en met 30 september 2016.
1. Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.P. Waninge, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 29 december 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/00167, ECLI:NL:HR:2024:383.
2.2. Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van het door de Rechtbank onbehandeld gelaten geschilpunt over het antwoord op de vraag of de Inspecteur het jegens belanghebbende gewekte vertrouwen over toepassing van artikel 11, lid 1, letter p, van de Wet op de omzetbelasting 1968 ter zake van het door belanghebbende gegeven hoger onderwijs voor ouderen (HOVO) voor het onderhavige tijdvak (september 2016) rechtsgeldig heeft opgezegd.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.