De drie meerderjarige broers A, B en C wonen al meer dan vijf jaar samen. A en B hadden in januari van jaar 1 een notarieel samenlevingscontract gesloten en zijn sindsdien elkaars partner voor de Wet IB 2001. A overlijdt in het daaropvolgende jaar. B en C zijn de erfgenamen, ieder voor de helft.
Vraag
Wie worden voor de SW 1956 aangemerkt als partner op het moment dat één van de samenwoners binnen een meerrelatie overlijdt en er een notarieel samenlevingscontract is?
Antwoord
Als drie meerderjarige personen meer dan vijf jaar samenwonen en twee personen hebben een notarieel samenlevingscontract gesloten, dan worden deze twee personen voor de Successiewet 1956 als elkaars partner aangemerkt. De derde persoon wordt niet als partner aangemerkt, omdat iemand fiscaal op enig moment slechts één partner kan hebben (artikel 5a, lid 5, AWR). De twee personen die het notarieel samenlevingscontract hebben gesloten, zullen ook elkaars partner voor de Wet IB 2001 zijn.
BRON
KG:063:2024:2 Partnerbegrip, notarieel samenwoners in meerrelatie
Publicatiedatum 26-04-2024, 11:31 | Laatste update 26-04-2024, 11:31 | Standpunt
Aanleiding
De drie meerderjarige broers A, B en C wonen al meer dan vijf jaar samen. A en B hadden in januari van jaar 1 een notarieel samenlevingscontract gesloten en zijn sindsdien elkaars partner voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). A overlijdt in het daaropvolgende jaar. B en C zijn de erfgenamen, ieder voor de helft.
Vraag
Wie worden voor de Successiewet (hierna ook: SW 1956) aangemerkt als partner op het moment dat één van de samenwoners binnen een meerrelatie overlijdt en er een notarieel samenlevingscontract is?
Antwoord
Als drie meerderjarige personen meer dan vijf jaar samenwonen en twee personen hebben een notarieel samenlevingscontract gesloten, dan worden deze twee personen voor de Successiewet als elkaars partner aangemerkt. De derde persoon wordt niet als partner aangemerkt, omdat iemand fiscaal op enig moment slechts één partner kan hebben (artikel 5a, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)). De twee personen die het notarieel samenlevingscontract hebben gesloten, zullen ook elkaars partner voor de Wet IB 2001 zijn.
Beschouwing
In artikel 5a, eerste lid, AWR is met ingang van 1 januari 2011 het basispartnerbegrip opgenomen. In afzonderlijke wetten kan daarvan worden afgeweken. In artikel 1a SW 1956 is zo’n afwijkende regeling opgenomen. Vanwege de tekst en de opbouw van dit artikel is de bovenstaande vraag opgekomen.
De Staatssecretaris van Financiën antwoordt op 6 juni 2011 op Kamervragen (DB/2011/138U, vraagnummer 2011Z06812, V-N 2011/31/25) over het eerste lid, onderdeel e, en het derde lid van artikel 1a SW 1956 het volgende:
“De combinatie van deze bepalingen zou bij een strikte uitleg ertoe kunnen leiden dat er geen partnerschap mogelijk is voor twee personen met een notarieel samenlevingscontract, die al vijf jaar op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven met een derde persoon. Dat vind ik ongewenst. Ik vind, mede gelet op de volgorde die in artikel 1a van de Successiewet 1956 is gevolgd in samenhang met artikel 5a van de AWR en artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat het feit dat twee personen een notarieel samenlevingscontract hebben afgesloten, de doorslag moet geven. Ik zal daarom in een beleidsbesluit goedkeuren dat in een dergelijk geval de personen met een notarieel samenlevingscontract elkaars partners zijn. De ander die bij hen woont, blijft dan buiten aanmerking bij de beoordeling van het partnerschap van de notarieel samenwoners.”
Hieruit blijkt dat het ondanks de letterlijke tekst van artikel 1a SW 1956 voor twee personen met een notarieel samenlevingscontract, die al vijf jaar met een derde persoon op hetzelfde adres staan ingeschreven, mogelijk is om voor de Successiewet elkaars partner te zijn. Dit betekent dat als drie personen samenwonen en twee daarvan hadden zo’n notarieel samenlevingscontract gesloten, deze twee personen voor de Successiewet worden aangemerkt als elkaars partner. Deze twee personen zullen ook voor de Wet IB 2001 elkaars partner zijn.
Uitwerking casus
In de casus (van de aanleiding) worden op het moment dat A overlijdt, A en B als elkaars partner aangemerkt. Op de verkrijging door B is de partnervrijstelling van artikel 32, eerste lid, onder 4°, onderdeel a, SW 1956 van toepassing. C wordt bij het overlijden van A niet aangemerkt als partner.
Meerrelatie eindigt
De derde persoon (in de casus C) kan pas als partner van één van de andere twee worden aangemerkt, nadat één van hen is overleden (in de casus A). Uiteraard moet de derde persoon op dat moment meer dan 5 jaar met de ander (in de casus B) hebben samengewoond en voldoen aan de andere voorwaarden zoals vermeld in artikel 1a SW 1956. Zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5910.