Activiteiten van organisaties voor collectief beheer zijn belaste diensten
HvJ, 4 juli 2024
Samenvatting
Dit arrest van het HvJ draait om de btw-plicht van de organisatie Credidam in Roemenië. Credidam is een collectieve beheerorganisatie voor uitvoerende kunstenaars, verantwoordelijk voor het innen en verdelen van vergoedingen die gebruikers verschuldigd zijn aan deze kunstenaars.
De kern van het geschil is de vraag of de commissies die Credidam inhoudt op de geïnde vergoedingen als tegenprestatie voor een door Credidam verrichte dienst moeten worden beschouwd, en dus onder de Roemeense btw-regels vallen. Credidam heeft de rechter verzocht om bepaalde Roemeense belastingregels nietig te verklaren omdat ze volgens haar in strijd zijn met de Btw-richtlijn. De rechter in eerste aanleg gaf Credidam gelijk.
De Roemeense regering en het ministerie van Financiën stelden echter in beroep dat collectieve beheerorganisaties belastingplichtig zijn voor de btw omdat de commissie een tegenprestatie is voor een belastbare dienst. Credidam betwist dit en stelt dat de commissie een wettelijk vastgestelde betaling is voor hun activiteiten.
De Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld.
Het HvJ verklaart voor recht dat een organisatie als Credidam een dienst verricht in de zin van de Btw-richtlijn wanneer zij compensaties int, verdeelt en betaalt aan rechthebbenden en op deze compensaties een beheervergoeding inhoudt om de kosten van deze activiteiten te dekken.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)
4 juli 2024 (*)
In zaak C‑179/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Înaltă Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië) bij beslissing van 15 november 2022, ingekomen bij het Hof op 21 maart 2023, in de procedure
Centrul Român pentru Administrarea Drepturilor Artiștilor Interpreți (Credidam)
tegen
Guvernul României,
Ministerul Finanțelor,
wijst
HET HOF (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: F. Biltgen, kamerpresident, A. Prechal (rapporteur), president van de Tweede kamer, waarnemend rechter van de Zevende kamer, en M. L. Arastey Sahún, rechter,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- Centrul Român pentru Administrarea Drepturilor Artiștilor Interpreți (Credidam), vertegenwoordigd door S. Brăileanu, A.‑M. Gheorghişan en M. Niculeasa, avocaţi,
- de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane, R. I. Haţieganu en A. Rotăreanu als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Armenia en M. Herold als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: „btw-richtlijn”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Centrul Român pentru Administrarea Drepturilor Artiștilor Interpreți (Credidam) enerzijds en Guvernul României (Roemeense regering) en Ministerul Finanțelor (ministerie van Financiën, Roemenië) anderzijds over een wijziging in de regelgeving waarbij de activiteit van de organisaties voor collectief beheer van auteurs- en naburige rechten met betrekking tot het innen, verdelen en betalen van compensaties die aan de rechthebbenden verschuldigd zijn, aan belasting over de toegevoegde waarde (btw) wordt onderworpen wanneer die compensaties buiten de werkingssfeer van de btw-richtlijn vallen.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Btw-richtlijn
3 Artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn luidt:
4 Artikel 9, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:
„Als ‚belastingplichtige’ wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.
Als ‚economische activiteit’ worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.”
5 Artikel 24, lid 1, luidt:
6 Artikel 25 bepaalt:
7 Artikel 28 bepaalt:
8 Artikel 73 luidt:
Richtlijn 2014/26
9 Artikel 3 van richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (PB 2014, L 84, blz. 72) bepaalt:
Roemeens recht
Belastingwetboek
10 Artikel 268 van Lege nr. 227/2015 privind Codul fiscal (wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek; hierna: „belastingwetboek”), met het opschrift „Belastbare handelingen”, luidt:
11 Artikel 271 („Diensten”) van het belastingwetboek bepaalt:
Wet nr. 8/1996
12 Artikel 144 van Lege nr. 8/1996 privind dreptul de autor și drepturile conexe (wet nr. 8/1996 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 489 van 14 juni 2018; hierna: „wet nr. 8/1996”), luidt:
13 In artikel 145 van wet nr. 8/1996 staat:
14 Artikel 150 van deze wet bepaalt:
15 Artikel 169 van deze wet luidt:
Uitvoeringsbepalingen van wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek, vastgesteld bij regeringsbesluit nr. 1/2016
16 Titel VII, punt 8, leden 12 en 13, van Normele metodologice de aplicare a Legii nr. 227/2015 privind Codul fiscal, aprobate prin Hotărârea Guvernului nr. 1/2016 (bij regeringsbesluit nr. 1/2016 vastgestelde uitvoeringsbepalingen van wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek) van 6 januari 2016 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 22 van 13 januari 2016), zoals gewijzigd bij Hotărâre Guvernului nr. 354/2018 pentru modificarea și completarea Normelor metodologice de aplicare a Legii nr. 227/2015 privind Codul fiscal, aprobate prin Hotărârea Guvernului nr. 1/2016 (regeringsbesluit nr. 354/2018 tot wijziging en aanvulling van de bij regeringsbesluit nr. 1/2016 vastgestelde uitvoeringsbepalingen van wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek) van 16 mei 2018 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 442 van 25 mei 2018), bepaalt:
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
17 Credidam is een organisatie voor collectief beheer van auteurs- en naburige rechten, die haar activiteit uitoefent in de vorm van een vereniging van uitvoerende kunstenaars. Zij houdt zich met name bezig met de inning en verdeling van compensaties die aan de uitvoerende kunstenaars verschuldigd zijn door de gebruikers van hun artistieke diensten. Om haar werkingskosten te dekken, int zij een beheersvergoeding, die op die compensaties wordt ingehouden.
18 Op 20 juli 2018 heeft Credidam de Roemeense regering voor de Curte de Apel București (belastingrechter in eerste aanleg Boekarest, Roemenië) gedaagd. Zij heeft die rechter verzocht om nietigverklaring van regeringsbesluit nr. 354/2018 tot wijziging en aanvulling van de uitvoeringsbepalingen van het belastingwetboek voor zover daarbij de bepalingen van de leden 12 en 13 (waarnaar wordt verwezen in punt 16 van het onderhavige arrest; hierna: „bestreden bepalingen”) zijn opgenomen in punt 8 van titel VII van de bij regeringsbesluit nr. 1/2016 vastgestelde uitvoeringsbepalingen van wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek. Volgens de bestreden bepalingen valt de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik die de collectieve beheerorganisaties voor rekening van de rechthebbenden innen, niet binnen de werkingssfeer van de btw, maar is de beheersvergoeding die door deze organisaties op die compensatie wordt ingehouden wél aan deze belasting onderworpen.
19 Tot staving van haar vorderingen heeft Credidam aangevoerd dat de bestreden bepalingen in strijd waren met de btw-richtlijn zoals deze door het Hof in zijn arrest van 18 januari 2017, SAWP (C‑37/16, EU:C:2017:22), en door de nationale rechters is uitgelegd, wat betreft de bepaling van de handelingen van de collectieve beheerorganisaties die aan btw zijn onderworpen, met name omdat hier ook de beheersvergoedingen onder vallen die door deze organisaties worden ingehouden op de aan de rechthebbenden verschuldigde compensaties.
20 Bij vonnis van 21 mei 2019 heeft de Curte de Apel București het beroep van Credidam toegewezen en de bestreden bepalingen nietig verklaard. Volgens die rechter zijn de beheersvergoedingen van die organisaties accessoir aan de compensaties van de rechthebbenden waarop zij worden ingehouden, wat betekent dat wanneer deze compensaties buiten de werkingssfeer van de btw-richtlijn vallen, zoals de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik, dat ook moet gelden voor de desbetreffende beheersvergoedingen.
21 De Roemeense regering en het ministerie van Financiën, dat in eerste aanleg had geïntervenieerd aan de zijde van de Roemeense regering, hebben cassatieberoep ingesteld bij de Înaltă Curte de Casaţie şi Justiţie (hoogste rechterlijke instantie, Roemenië), de verwijzende rechter. Ter ondersteuning van hun cassatieberoep betogen zij dat de handelingen van de collectieve beheerorganisaties die aan btw zijn onderworpen, in de bestreden bepalingen correct zijn bepaald, met name wat die beheersvergoedingen betreft.
22 Voor die rechter stellen de Roemeense regering en het ministerie van Financiën dat die bepalingen, voor zover de collectieve beheerorganisaties daarin worden aangemerkt als btw-plichtig en de beheersvergoedingen die zij van de rechthebbenden innen worden beschouwd als de tegenprestatie voor een dienst die ten behoeve van laatstbedoelden is verricht, in lijn zijn met het Unierecht en overigens ook in overeenstemming zijn met de richtsnoeren die het btw-comité tijdens zijn 111e bijeenkomst van 30 november 2018 heeft vastgesteld. Zij wijzen er verder op dat het Hof zich in zijn arrest van 18 januari 2017, SAWP (C‑37/16, EU:C:2017:22), niet heeft uitgesproken over de vraag of dergelijke vergoedingen aan btw zijn onderworpen.
23 Credidam heeft harerzijds betoogd dat de beheersvergoedingen die worden ingehouden op compensaties die niet aan btw zijn onderworpen, waartoe overigens niet alleen de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik, maar ook de billijke compensatie voor andere categorieën auteursrechten en naburige rechten behoort, evenmin binnen de werkingssfeer van de btw-richtlijn vallen aangezien die vergoedingen accessoir zijn aan dergelijke compensaties en dus de fiscale regeling ervan volgen.
24 Gesteld dat die vergoedingen niet accessoir van aard zijn, dan nog kunnen zij volgens Credidam hoe dan ook niet worden beschouwd als de tegenprestatie voor een dienst, aangezien er tussen de organisaties voor collectief beheer en de rechthebbenden geen rechtsbetrekking bestaat in het kader waarvan over en weer diensten worden verleend: de verplichting om die vergoedingen te betalen wordt namelijk opgelegd door de wet, die er, in de vorm van een percentage, ook de hoogte van bepaalt.
25 De verwijzende rechter zet uiteen dat hij op basis van de rechtspraak van het Hof weliswaar uitspraak kan doen over de fiscale regeling die moet worden toegepast op de compensaties die de organisaties voor collectief beheer innen voor rekening van de rechthebbenden, maar dat dit anders ligt voor de regeling die geldt voor de beheersvergoedingen die op deze compensaties worden ingehouden.
26 In dit verband gaat hij in de eerste plaats uit van de premisse dat organisaties voor collectief beheer belastingplichtigen zijn in de zin van de btw-richtlijn voor zover zij een economische activiteit uitoefenen waarbij zij hoofdzakelijk de belangen behartigen van de rechthebbenden van wie zij het repertoire beheren, en als tussenpersoon optreden in de rechtsbetrekkingen tussen de rechthebbenden en de eindgebruikers.
27 Hij vraagt zich echter af of dergelijke handelingen van beheer die ten behoeve van de rechthebbenden worden verricht, diensten onder bezwarende titel in de zin van deze richtlijn vormen, aangezien de beheersvergoedingen die voor deze handelingen worden ingehouden wettelijk verschuldigd zijn, ongeacht of het collectieve beheer van rechten verplicht dan wel facultatief is en of de rechthebbenden al dan niet lid zijn van de organisatie voor collectief beheer.
28 In de tweede plaats zet de verwijzende rechter uiteen dat in een situatie als die aan de orde in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 21 januari 2021, UCMR – ADA (C‑501/19, EU:C:2021:50), waarin een organisatie voor collectief beheer als tussenpersoon optrad in de zin van artikel 28 van de btw-richtlijn bij een dienst die door de rechthebbende werd verricht ten behoeve van de eindgebruiker, de organisatie voor collectief beheer de eindgebruikers een factuur moet toezenden met btw die is berekend over het totale bedrag van de compensatie die door die organisatie is geïnd, met inbegrip van het percentage van die compensatie dat overeenkomt met de beheersvergoeding. In een dergelijke situatie zou de beheersvergoeding onderworpen zijn aan btw als deel van de compensatie die voor rekening van de rechthebbenden is geïnd.
29 De vraag rijst evenwel of de beheersvergoeding ook binnen de werkingssfeer van de btw-richtlijn valt wanneer de compensatie waarvoor zij in rekening wordt gebracht geen tegenprestatie is voor een dienst die aan btw is onderworpen, zoals de compensatie voor het kopiëren voor privégebruik. In dat geval sluit de verwijzende rechter namelijk niet uit dat de organisatie voor collectief beheer voor die vergoeding in aanmerking komt voor de fiscale regeling die geldt voor de compensatie zelf, naar analogie van hetgeen is geoordeeld in het arrest van 14 juli 2011, Henfling e.a. (C‑464/10, EU:C:2011:489, punt 36), namelijk dat indien de dienstverrichting waarbij de commissionair als tussenpersoon handelt, van btw is vrijgesteld, deze vrijstelling eveneens van toepassing is op de rechtsverhouding tussen de opdrachtgever en de commissionair.
30 Ook wanneer de door de organisatie voor collectief beheer ingehouden beheersvergoeding de tegenprestatie vormt voor een handeling die zich onderscheidt van de handeling waarbij de aan de rechthebbende verschuldigde compensatie wordt geïnd, moet volgens de verwijzende rechter bijgevolg worden nagegaan of eerstbedoelde handeling losstaat van dan wel accessoir is aan laatstbedoelde handeling.
31 Daarop heeft de Înaltă Curte de Casație și Justiție de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Beantwoording van de prejudiciële vragen
32 Uit de uiteenzettingen van de verwijzende rechter, zoals die zijn samengevat in de punten 28 en 29 van het onderhavige arrest, blijkt dat zijn vragen betrekking hebben op de fiscale behandeling die voor de toepassing van de btw-richtlijn moet worden gegeven aan de beheersactiviteit die door een organisatie voor collectief beheer van auteurs- en naburige rechten wordt uitgeoefend ten behoeve van de betrokken rechthebbenden, wanneer die activiteit geen verband houdt met eventuele belastbare handelingen die door deze rechthebbenden zijn verricht.
33 Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of artikel 2, lid 1, onder c), artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder c), van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een organisatie voor collectief beheer van auteurs- en naburige rechten een dienst in de zin van deze bepalingen verricht wanneer zij, ten eerste, overeenkomstig de wet compensaties int, verdeelt en betaalt die door de wettelijk bepaalde eindgebruikers aan de rechthebbenden zijn verschuldigd en, ten tweede, op deze compensaties een door deze rechthebbenden verschuldigde beheersvergoeding inhoudt ter dekking van de kosten die aan deze activiteit zijn verbonden, indien de aldus voor rekening van de rechthebbenden ontvangen compensaties geen tegenprestatie vormen voor diensten in de zin van de btw-richtlijn die door deze rechthebbenden ten behoeve van die gebruikers zijn verricht.
34 Volgens artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn zijn diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan btw onderworpen. Krachtens artikel 24, lid 1, van deze richtlijn moet voorts elke handeling die geen levering van goederen is, als dienst worden beschouwd. Artikel 25 van deze richtlijn vermeldt drie voorbeelden van handelingen die diensten zijn, waaronder, in punt c), het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet.
35 Aangezien de verwijzende rechter ervan uitgaat dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde handelingen van inning, verdeling en betaling plaatsvinden in het kader van een economische activiteit die de betrokken organisatie voor collectief beheer verricht als belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn, hebben zijn twijfels in de eerste plaats betrekking op de vraag of de aldus verleende diensten „onder bezwarende titel” worden verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van die richtlijn.
36 In dit verband volgt uit vaste rechtspraak dat, om een dienstverrichting als verrichting onder bezwarende titel te kunnen aanmerken, enkel een rechtstreeks verband hoeft te bestaan tussen de verrichte dienst en een door de belastingplichtige daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie. Van een dergelijk rechtstreeks verband is er sprake wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat in het kader waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de ten behoeve van de ontvanger verrichte dienst (arrest van 15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punt 36).
37 In casu blijkt uit de informatie die door de verwijzende rechter is verstrekt om te beginnen dat de betrokken organisatie voor collectief beheer, te weten Credidam, ten behoeve van de rechthebbenden die zij vertegenwoordigt, onder meer beheersdiensten verricht krachtens de verplichte regeling voor collectief beheer die is vastgelegd in artikel 145 van wet nr. 8/1996, waaronder diensten met betrekking tot het „recht op compensatie voor het kopiëren voor privégebruik” als bedoeld in lid 1, onder a), van dit artikel, die vergelijkbaar zijn met de diensten die aan de orde waren in het arrest van 18 januari 2017, SAWP (C‑37/16, EU:C:2017:22). Volgens artikel 150, lid 3, van deze wet omvatten deze diensten van collectief beheer met name „het innen, verdelen en betalen van de bedragen die aan auteurs of houders van auteursrechten of naburige rechten verschuldigd zijn” uit hoofde van hun rechten.
38 Voorts zijn de rechthebbenden volgens artikel 169, lid 1, onder h), van die wet aan de organisatie voor collectief beheer een beheersvergoeding verschuldigd van ten hoogste 15 % van de geïnde bedragen, die dient om „alle kosten te dekken die voortvloeien uit de werking van de collectieve beheerorganisatie en de inning, de verdeling en de betaling van compensaties” en die wordt ingehouden bij de verdeling van de verschuldigde bedragen.
39 Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties blijkt op grond van de bedoelde bepalingen van nationaal recht tussen de betrokken organisatie voor collectief beheer en de rechthebbenden die zij vertegenwoordigt dus een rechtsbetrekking te worden gevestigd in het kader waarvan over en weer diensten worden verricht en die zodoende een rechtstreeks verband tot stand brengt tussen de diensten van collectief beheer die door deze organisatie worden verleend en de financiële prestatie van die rechthebbenden, die bestaat in de betaling van de beheersvergoeding. Deze vergoeding is namelijk slechts verschuldigd voor zover die diensten van collectief beheer worden verricht en vormt er de daadwerkelijke tegenprestatie voor.
40 Aan deze beoordeling kan niet worden afgedaan door het feit dat de betrokken diensten van collectief beheer en de betaling van de beheersvergoeding die daar tegenover staat wettelijk zijn geregeld (zie in die zin arrest van 21 januari 2021, UCMR – ADA, C‑501/19, EU:C:2021:50, punten 36 en 37). Ten eerste is het, zoals in het vorige punt van het onderhavige arrest is vermeld, in casu juist die wettelijke regeling die een rechtstreeks verband tot stand brengt tussen de verrichting van die diensten en de betaling van de beheersvergoeding. Ten tweede bepaalt artikel 25, onder c), van de btw-richtlijn uitdrukkelijk dat een dienst kan bestaan in het verrichten van een dienst krachtens de wet.
41 In dit verband is het irrelevant dat de betrokken organisatie voor collectief beheer een vereniging zonder winstoogmerk is, aangezien de beheersvergoeding slechts bedoeld is om de kosten van deze vereniging te dekken. Ingevolge artikel 9, lid 1, van de btw-richtlijn wordt immers als belastingplichtige beschouwd ieder die zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk en het resultaat van die activiteit (zie in die zin arrest van 29 oktober 2015, Saudaçor, C‑174/14, EU:C:2015:733, punten 39 en 40).
42 Bijgevolg moeten handelingen van collectief beheer zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, worden aangemerkt als diensten die onder bezwarende titel worden verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn, junctis artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder c), van deze richtlijn.
43 In de tweede plaats wijst de verwijzende rechter erop dat de handelingen van collectief beheer ook kunnen plaatsvinden in het kader van diensten die door de rechthebbenden zelf worden verleend en dan moeten worden beschouwd als een tussenkomst door de organisatie voor collectief beheer bij het verrichten van die diensten, een situatie waarop artikel 28 van de btw-richtlijn van toepassing is.
44 Volgens de verwijzende rechter zou de toepassing van dat artikel 28, zoals het door het Hof is uitgelegd in zijn arrest van 14 juli 2011, Henfling e.a. (C‑464/10, EU:C:2011:489, punt 36), tot gevolg hebben dat de beheersvergoeding dan, als deel van de compensaties die voor rekening van de rechthebbenden zijn geïnd, aan btw onderworpen is en dat de fiscale regeling voor die compensaties ook van toepassing is op de beheersvergoeding. In die context vraagt hij zich af of een dergelijke oplossing naar analogie niet ook kan gelden wanneer, zoals in casu, de compensaties waarop de beheersvergoeding wordt ingehouden geen tegenprestatie zijn voor diensten die onder de btw-richtlijn vallen, en dus niet worden belast.
45 Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de inaanmerkingneming van de economische en commerciële realiteit een fundamenteel criterium voor de toepassing van het gemeenschappelijke btw-stelsel is (arrest van 12 november 2020, ITH Comercial Timişoara, C‑734/19, EU:C:2020:919, punt 48).
46 Artikel 28 van de btw-richtlijn bepaalt dat wanneer door tussenkomst van een belastingplichtige, handelend op eigen naam, maar voor rekening van een ander, een dienst wordt verricht, de betrokken belastingplichtige geacht wordt deze dienst zelf te hebben afgenomen en te hebben verricht.
47 Die bepaling creëert dus een juridische fictie waarbij twee identieke diensten achtereenvolgens worden verricht. Volgens deze fictie wordt de marktdeelnemer die bij de dienstverrichting als tussenpersoon handelt en de commissionair is, geacht in eerste instantie de betrokken diensten van de marktdeelnemer voor wiens rekening hij handelt en die de opdrachtgever is, te hebben ontvangen en in tweede instantie deze diensten zelf aan de klant te verstrekken (arrest van 4 mei 2017, Commissie/Luxemburg, C‑274/15, EU:C:2017:333, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48 Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt en zoals ook de Roemeense regering en de Europese Commissie hebben beklemtoond, is artikel 28 van de btw-richtlijn echter niet van toepassing in een situatie als die in het hoofdgeding, aangezien de rechthebbenden geen diensten verrichten waarbij de organisatie voor collectief beheer als tussenpersoon optreedt.
49 In casu is er, gelet op de economische en commerciële realiteit van de betrokken activiteit, voor de toepassing van de btw-richtlijn namelijk enkel sprake van de diensten die de betrokken beheerorganisatie rechtstreeks voor de rechthebbenden verricht, die bestaan in de inning, de verdeling en de betaling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde compensaties en waarvoor de beheersvergoeding de werkelijke tegenprestatie vormt.
50 De omstandigheid dat deze diensten inhouden dat bij gebruikers voor rekening van de rechthebbenden compensaties worden geïnd die voortvloeien uit een tussen deze partijen bestaande rechtsbetrekking die als zodanig geen aanleiding geeft tot belastbare handelingen en met name tot dienstverrichtingen in de zin van de btw-richtlijn – zoals de rechtsbetrekking waarbij aan deze rechthebbenden ten opzichte van die gebruikers een recht op compensatie voor het kopiëren voor privégebruik wordt verleend – en dat zij dus „accessoir” zijn aan handelingen die niet aan btw zijn onderworpen, kan er niet toe leiden dat deze door de organisatie voor collectief beheer verrichte diensten niet langer belastbaar zijn voor de btw.
51 In dit verband zij eraan herinnerd dat ofschoon de btw-richtlijn een zeer ruime werkingssfeer aan de btw toekent, alleen economische activiteiten aan deze belasting zijn onderworpen. Dienaangaande heeft het Hof verduidelijkt dat een activiteit slechts kan worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van de btw-richtlijn indien zij beantwoordt aan een van de handelingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van deze richtlijn (arrest van 15 april 2021, Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA, C‑846/19, EU:C:2021:277, punten 31 en 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak), waartoe ook diensten behoren die onder bezwarende titel worden verricht.
52 Daaruit volgt dat niet-belastbare handelingen zoals bedoeld in punt 50 van het onderhavige arrest niet kunnen worden aangemerkt als „economische activiteit” voor de toepassing van de btw-richtlijn en dus niet binnen de werkingssfeer ervan vallen (zie in die zin arrest van 18 januari 2017, SAWP, C‑37/16, EU:C:2017:22, punt 32).
53 Aangezien dergelijke handelingen niet onder de btw-richtlijn vallen, kunnen zij, bij gebreke van een grondslag daarvoor in die richtlijn, noch naar analogie van artikel 28 daarvan, noch anderszins in aanmerking worden genomen om de belastbaarheid ter discussie te stellen van een andere handeling die duidelijk een dienst onder bezwarende titel in de zin van die richtlijn is.
54 Gelet op hetgeen is uiteengezet in punt 49 van het onderhavige arrest, hoeft met die handelingen evenmin rekening te worden gehouden in het licht van de rechtspraak van het Hof die met name voortvloeit uit de punten 40 tot en met 42 van het arrest van 4 maart 2021, Frenetikexito (C‑581/19, EU:C:2021:167), die de mogelijkheid betreft om een economische handeling in voorkomend geval aan te merken als een handeling die bestaat uit een hoofddienst en een of meerdere nevendiensten.
55 Uit al het voorgaande volgt dat artikel 2, lid 1, onder c), artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder c), van de btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een organisatie voor collectief beheer van auteurs- en naburige rechten een dienst in de zin van deze bepalingen verricht wanneer zij, ten eerste, overeenkomstig de wet compensaties int, verdeelt en betaalt die door de wettelijk bepaalde eindgebruikers aan de rechthebbenden zijn verschuldigd en, ten tweede, op deze compensaties een door deze rechthebbenden verschuldigde beheersvergoeding inhoudt ter dekking van de kosten die aan deze activiteit zijn verbonden, indien de aldus voor rekening van de rechthebbenden ontvangen compensaties geen tegenprestatie vormen voor diensten in de zin van de btw-richtlijn die door deze rechthebbenden ten behoeve van die gebruikers zijn verricht.
Kosten
56 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:
Artikel 2, lid 1, onder c), artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat
een organisatie voor collectief beheer van auteurs- en naburige rechten een dienst in de zin van deze bepalingen verricht wanneer zij, ten eerste, overeenkomstig de wet compensaties int, verdeelt en betaalt die door de wettelijk bepaalde eindgebruikers aan de rechthebbenden zijn verschuldigd en, ten tweede, op deze compensaties een door deze rechthebbenden verschuldigde beheersvergoeding inhoudt ter dekking van de kosten die aan deze activiteit zijn verbonden, indien de aldus voor rekening van de rechthebbenden ontvangen compensaties geen tegenprestatie vormen voor diensten in de zin van richtlijn 2006/112 die door deze rechthebbenden ten behoeve van die gebruikers zijn verricht.
ondertekeningen
* Procestaal: Roemeens.