Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd omdat zijn auto voor een deel stond op een plaats voor betaald parkeren, terwijl de parkeerbelasting niet was voldaan. De auto stond met twee wielen op de stoep geparkeerd.

Voor Hof Den Haag was in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Het Hof heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de auto met twee wielen deels stond geparkeerd op de stoep niet leidt tot de conclusie dat niet is geparkeerd in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2008 van de gemeente Den Haag. X heeft geparkeerd op een door het college van B en W aangewezen plaats en wel op een zodanige wijze dat daar niet door een andere weggebruiker kon worden geparkeerd. Omdat de auto nagenoeg geheel in een parkeervak stond, was parkeerbelasting verschuldigd, aldus het Hof.

Dit oordeel wordt door X in cassatie bestreden.

De Hoge Raad oordeelt dat parkeerbelasting ook is verschuldigd in een geval als dit, waarin het voertuig zo staat geparkeerd dat het zich weliswaar gedeeltelijk bevindt op een plaats waar dat is verboden, maar voor het overige op een voor betaald parkeren aangewezen plaats. In zo’n geval bevindt het voertuig zich immers voor dat overige op een plaats waar het laten staan niet is verboden. Wanneer die plaats op de voet van artikel 225 Gemw is aangewezen voor betaald parkeren, is voor dat gebruik van die plaats parkeerbelasting verschuldigd. Anders dan de middelen betogen, kan in een geval als dit niet slechts een sanctie wegens de overtreding van een parkeerverbod worden opgelegd.

Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2021/2220, met noot van Froentjes).

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2019
Instantie
HR
Datum instantie
11 maart 2022
Rolnummer
20/03717
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:156
NLF-nummer
NLF 2022/0565
Aflevering
17 maart 2022
bwbr0005416&artikel=225,bwbr0005416&artikel=225

Naar de bovenkant van de pagina