Direct naar content gaan

Samenvatting

Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de Belgische pensioenregeling van een in Nederland werkzame belastingplichtige kan worden aangemerkt als pensioenregeling in de zin van de Wet LB 1964. X (belanghebbende) werkt sinds 1978 voor hetzelfde concern. Eerst in een Belgische vestiging waar hij in een pensioenregeling deelnam. Vanaf 1 juli 2007 werkt hij in een Nederlandse vestiging van dat concern waarbij hij bleef deelnemen aan de Belgische pensioenregeling. Die regeling kent de mogelijkheid van afkoop en voldoet daarom niet aan de eisen die de Wet LB 1964 aan een pensioenregeling stelt.

De Inspecteur heeft die regeling voor een periode van vijf jaar aangewezen als zuivere pensioenregeling. Na ommekomst van die periode past de werkgever de zogenoemde omkeerregel niet meer toe.

X komt daartegen op.

Hof Den Bosch geeft hem gelijk omdat de omkeerregel wel wordt toegepast wanneer een Nederlands ingezetene bij een in België gevestigde werkgever in een Belgische pensioenregeling deelneemt.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld.

A-G Niessen meent met de staatssecretaris dat in het laatstgenoemde geval niet het gelijkheidsbeginsel wordt toegepast, maar artikel 1.7, lid 2, onderdeel c, Wet IB 2001, waarin buitenlandse pensioenregelingen onder voorwaarden worden ‘erkend’. Die regel van artikel 1.7 Wet IB 2001 geldt echter niet voor de toepassing van de loonbelasting.

Naar aanleiding van het incidenteel beroep in cassatie van X betoogt de A-G dat het afkoopverbod Europeesrechtelijk een dispariteit is, die niet als belemmering van het vrije verkeer van werknemers kan worden aangemerkt, alsmede dat de buitenlandse verzekeraar zonder nadere fiscale eisen in Nederland zijn diensten kan aanbieden.

De conclusie strekt tot gegrondbevinding van het cassatieberoep van de staatssecretaris en tot ongegrondbevinding van het incidentele beroep in cassatie van X.

In NLF 2019/0893 is op de Hofuitspraak ingegaan. A-G Niessen heeft nu conclusie genomen in deze zaak. Voor de feiten en overige relevante zaken verwijs ik naar de eerdere noot en uiteraard naar de uitspraak van het Hof en de conclusie van de A-G.

Centraal staat in deze procedure de vraag of sprake is van gelijke gevallen. Belanghebbende is een inwoner van België die sinds enkele jaren werkzaam is voor een werkgever in Nederland. Hierbij wordt de pensioenregeling van belanghebbende in België voortgezet, hoewel deze pensioenregeling niet voldoet aan de Nederlandse fiscale voorwaarden voor een pensioenregeling. De eerste vijf jaar was dat geen probleem, daar deze pensioenregeling op grond van artikel 19d, aanhef en onderdeel c, Wet LB 1964 en het besluit van 31 januari 2008 was aangewezen als een ‘zuivere pensioenregeling’. Deze termijn is in het onderhavige jaar verstreken. De Belastingdienst meent daarom dat de omkeerregel niet meer van toepassing is.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Pensioen
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
20 december 2019
Rolnummer
19/01201
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:1369
Auteur(s)
mr. dr. G.M.C.M. Staats
BDO/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/0312
Aflevering
6 februari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3030
bwbr0002471&artikel=18,bwbr0002471&artikel=18,bwbr0011353&artikel=3.83,bwbr0011353&artikel=3.83,bwbr0011353&artikel=3.127,bwbr0011353&artikel=3.127,bwbv0001506&artikel=45,bwbv0001506&artikel=45,bwbv0001563&artikel=15,bwbv0001563&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina