Direct naar content gaan

Samenvatting

Fiscale eenheid X (belanghebbende) handelt in en repareert personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij heeft volgens 512 facturen van één autobedrijf (verder: D) 512 auto’s geleverd gekregen. X heeft de op de facturen vermelde omzetbelasting volledig verrekend. De Inspecteur is aan de hand van een FIOD-onderzoek overgegaan tot naheffing van de verrekende omzetbelasting. Volgens de Inspecteur zijn de auto’s niet aan X geleverd, maar zijn de auto’s door een ander bedrijf ingekocht van D en verkocht aan afnemers van dat bedrijf.

Na een tweede verwijzing door de Hoge Raad (HR 2 juni 2017, 16/01568, ECLI:NL:HR:2017:979) heeft verwijzingshof Den Bosch geoordeeld dat D jegens X geen overdrachtshandeling heeft verricht die X in staat stelde (op enig moment) als eigenaar over de auto’s te beschikken. Er heeft dus geen levering van de auto’s vermeld op de 512 facturen aan X plaatsgevonden, waardoor X de op die facturen vermelde omzetbelasting ten onrechte als voorbelasting in aftrek heeft gebracht. X heeft tegen ook tegen de uitspraak van het tweede verwijzingshof cassatieberoep ingesteld.

Het Hof heeft aan zijn beslissing onder meer ten grondslag gelegd dat X geen debiteurenrisico liep met betrekking tot de auto’s. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd. Uit de uitspraak wordt ook niet duidelijk wat het Hof verstaat onder de begrippen ‘omzet’ en ‘opbrengst’. Ook in zoverre is het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd, aldus de Hoge Raad.

Het cassatieberoep is gegrond. De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor de behandeling van het geschil dat resteerde na het arrest van 2 juni 2017.

De derde cassatieronde in deze zaak. Nochtans geen scheepsrecht. De Hoge Raad verwijst andermaal terug naar een Hof om verder te wroeten in een mêlee aan lang vervlogen feiten. Die terugverwijzing maakt de kans op een vierde ronde bij het hoogste rechtscollege bovendien zeer reëel. 

Belanghebbende wordt ervan verdacht fraude te hebben gepleegd door btw in aftrek te brengen die aan hem was berekend ter zake van de (vermeende) levering van 512 auto’s. Die levering is – zo meent in elk geval de FIOD – deel van een ketenfraude met auto’s waarin een (btw-)voordeel wordt behaald door in de keten een prijsval in te bouwen. In de tweede cassatieronde is aan het verwijzingshof Den Bosch opgedragen vast te stellen in hoeverre de bedoelde auto’s daadwerkelijk aan belanghebbende zijn geleverd. Hof Den Bosch kwam tot het oordeel dat de macht om als eigenaar over de auto’s te beschikken nooit aan belanghebbende is overgedragen. Tegen een deel van de onderbouwing van dat oordeel is cassatie ingesteld.

Inderdaad is moeilijk in te zien hoe een gebrek aan debiteurenrisico bij belanghebbende – als gevolg van het feit dat ten tijde van de vermeende levering aan belanghebbende de auto’s steeds al waren doorverkocht aan derden – moet leiden tot de conclusie dat de auto’s in economische zin nooit aan belanghebbende zijn overgedragen. Immers, ook in bonafide ketentransacties kan het heel wel zo zijn dat de tussenhandelaar in feite geen debiteurenrisico loopt, indien de eindafnemer reeds bekend is. Het lijkt mij dus juist dat de Hoge Raad dat deel van het oordeel ontoereikend gemotiveerd acht. Ook het moeilijk te doorgronden oordeel van het Hof over – naar ik begrijp – de verhouding tussen de aan de leverancier betaalde voorschotten met betrekking tot de aan- en doorverkoop van de auto’s en de gerapporteerde opbrengst/omzet, leidt naar mijn idee terecht tot de conclusie dat ontoereikend is gemotiveerd.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2009-2010
Instantie
HR
Datum instantie
24 januari 2020
Rolnummer
19/00972
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:97
Auteur(s)
prof. dr. S.B. Cornielje
PwC/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/0361
Aflevering
13 februari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3045
bwbr0002629&artikel=3&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina