Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft € 7 miljoen geleend tegen een variabele rente. De lening valt voor 55,03% in box 1 en voor 44,97% in box 3. Om het renterisico af te dekken is hij een interest rate swap (hierna: renteswap) aangegaan, die in 2007, 2008 en 2009 een negatieve waarde had. X is voorts geïdentificeerd als betrokken bij een Liechtensteinse Stiftung. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd.

In geschil is (i) of 44,97% van de negatieve marktwaarde van de renteswap op de peildata (het bedrag dat X aan de bank zou zijn verschuldigd bij afkoop van de renteswap op die data) tot de box 3-grondslag behoort, hetzij als negatieve bezitting, hetzij als schuld en (ii) of de boetes ter zake van het verzwegen Liechtensteinse vermogen te hoog zijn vastgesteld.

Rechtbank Noord-Holland zag voor 2007 en 2008 geen aanleiding om de waarde van de renteswap tot de rendementsgrondslag te rekenen, maar een andere kamer van de Rechtbank oordeelde voor 2009 dat de negatieve waarde van de renteswap wél in de box 3-grondslag viel. De Rechtbank heeft de 100%-boetes voor 2000-2003 en 2007 en 2008 ter zake van het verzwegen vermogen gehandhaafd.

Hof Amsterdam heeft voor zowel 2007 en 2008 als 2009 geoordeeld dat de renteswap een ‘overig vermogensrecht’ is in de zin van artikel 5.3, lid 2, onderdeel f, Wet IB 2001, ook indien de waarde ervan negatief is. Ook het Hof heeft de 100%-boetes voor 2000-2003 en 2007 en 2008 gehandhaafd.

De staatssecretaris betoogt in cassatie principaal (2009) en incidenteel (2007 en 2008) dat als ‘bezitting’ alleen ‘overige vermogensrechten’ met een positieve waarde in aanmerking komen en dat de swapovereenkomst geen verplichting tot betaling inhoudt, zodat zij geen schuld vertegenwoordigt. De renteswap kan zijns inziens dus noch als bezitting, noch als schuld in box 3 vallen. Hij acht artikel 5.3, lid 2, onderdeel f of lid 3, Wet IB 2001 en/of artikel 8:77 Awb geschonden.

X acht principaal ’s Hofs boetehoogtemotivering onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, nu zich zijns inziens geen strafverzwarende omstandigheden voordoen, althans geen andere dan in een identieke zaak waarin het Hof wél gematigd heeft.

A-G Wattel meent dat het Hof de litigieuze renteswap, die ook positief had kunnen zijn, terecht als ‘bezitting’ heeft aangemerkt. Ter zake van het principale beroep van X over de hoogte van de vergrijpboetes (100%) meent de A-G dat de oordelen van de Rechtbank en het Hof geen onjuiste rechtsopvatting laten zien en voor het overige in cassatie niet ten toets kunnen komen.

Conclusie: de cassatieberoepen van beide partijen zijn ongegrond.

De discussie rondom de fiscale behandeling van de interest rate swap (IRS, hierna: renteswap) speelt in de jurisprudentie voor de inkomstenbelasting op drie deelgebieden. In de winstsfeer was recent de vraag aan de orde of de negatieve waardeontwikkeling van een renteswap ten laste van de winst kan worden gebracht. Rechtbank Den Haag oordeelde – overigens geheel in lijn met eerdere jurisprudentie hierover in de winstsfeer – dat goed koopmansgebruik zich daartegen verzet. In de slipstream van deze uitspraak kan naar mijn mening ook ten aanzien van een swapcontract dat is gekoppeld aan een ‘tbs-lening’ (lening in de sfeer van de terbeschikkingstellingsregeling) worden geconcludeerd dat een negatieve waardeontwikkeling van een dergelijke renteswap evenmin ten laste van het tbs-resultaat kan worden gebracht. In de sfeer van de eigen woning oordeelde de Hoge Raad zeer onlangs dat de kosten van een aan een eigenwoninglening gekoppelde renteswap niet kunnen worden aangemerkt als eigenwoningrente. En na de onderhavige conclusie zal ons hoogste rechtscollege binnen afzienbare tijd antwoord geven op de vraag of de (negatieve) waarde van een renteswap in box 3 (het derde deelgebied) in aanmerking kan worden genomen.  

Als het aan A-G Wattel ligt oordeelt de Hoge Raad dat dit kan. Dit in navolging van Hof Amsterdam en Rechtbank Noord-Holland, maar in afwijking van een andere kamer van dezelfde Rechtbank. Opmerkelijk, maar de onafhankelijkheid van rechtspraak is een groot goed, zo blijkt.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000-2003 en 2007-2009
Instantie
A-G
Datum instantie
11 oktober 2017
Rolnummer
17/00057 en 17/00122
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:1134
Auteur(s)
mr. C.L.M. Brouwers
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2017/2659
Aflevering
16 november 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB943
bwbr0005537&artikel=8:77,bwbr0005537&artikel=8:77,bwbr0011353&artikel=5.3&lid=2,bwbr0011353&artikel=5.3&lid=2,bwbr0011353&artikel=5.3&lid=3,bwbr0011353&artikel=5.3&lid=3,bwbr0011353&artikel=5.19&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina