Direct naar content gaan

Samenvatting

Het Italiaanse energiebedrijf EN.SA s.r.l. heeft in de jaren 2009 en 2010 fictieve transacties verricht om in haar boekhouding hoge waarden te kunnen tonen met het enige doel toegang tot financieringen bij banken te krijgen. De hierover verschuldigde btw is afgedragen en vervolgens teruggevraagd.

De Italiaanse belastingdienst heeft de teruggegeven btw vervolgens (met boetes) nageheven.

EN.SA s.r.l. is van mening dat de belastingdienst niet is benadeeld aangezien de verschuldigde omzetbelasting is betaald en is daarnaast van mening dat de handelwijze van de belastingdienst in strijd is met de belastingneutraliteit en met de communautaire beginselen. De belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de gebruiker van facturen voor niet-bestaande onderliggende transacties geen btw kan aftrekken, terwijl de btw tegelijkertijd op grond van het beginsel dat de belastingschuld ontstaat door uitreiking van een factuur, verschuldigd is door de opsteller van de factuur.

De Commissione Tributaria Regionale per la Lombardia heeft hierover aan het HvJ prejudiciële vragen gesteld, die het volgende voor recht verklaart:

  1. In een situatie zoals die in het hoofdgeding, waarin de fictieve verkoop van elektriciteit die in cirkelbewegingen tussen dezelfde marktdeelnemers en voor dezelfde bedragen heeft plaatsgevonden en niet tot een verlies aan belastinginkomsten heeft geleid, moet de Btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die de aftrek van btw in verband met fictieve transacties uitsluit, doch de personen die de btw op een factuur vermelden wel verplichten deze te betalen, daaronder begrepen voor een fictieve transactie, op voorwaarde dat het nationale recht de mogelijkheid biedt om de uit die verplichting volgende belastingschuld te herzien wanneer de opsteller van de factuur, die niet te goeder trouw was, tijdig het gevaar voor verlies aan belastinginkomsten geheel heeft uitgeschakeld, hetgeen de verwijzende rechter moet nagaan.
  2. De beginselen van evenredigheid en neutraliteit van de btw moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich in een situatie zoals in het hoofdgeding aan de orde is, verzetten tegen een regel van nationaal recht op grond waarvan de onrechtmatige aftrek van btw wordt bestraft met een geldboete die gelijk is aan het bedrag van de toegepaste aftrek.

Conform Conclusie A-G Kokott (NLF 2019/0244, met noot van Blokland).

Leidende verwijzingsvragen

De door de Italiaanse verwijzende rechter ingediende prejudiciële vraag begint als volgt:

‘Is in geval van als fictief beschouwde handelingen …’.

Door de fictieve status van de transacties als feit te presenteren kon het HvJ moeilijk anders beslissen dan het deed in deze zaak. Iets vergelijkbaars zagen we een paar weken eerder in de Mydibel-zaak, waar de Belgische rechter in diens prejudiciële vraag als feit presenteerde dat ‘de onderwerpelijke “sale-and-leaseback”-transactie (…) een zuiver financiële transactie [vormde] teneinde de liquiditeit van de belastingplichtige te verhogen (…)’. De door de verwijzende rechter geschetste feitelijke context is in deze gevallen bepalend voor de uitkomst van de zaak. Ik meen dat het de rechtsvinding ten goede zou komen als in deze beide zaken het HvJ zelf had kunnen uitleggen wanneer onder de relevante feitenpatronen sprake zou zijn geweest van ‘fictieve’ prestaties die voor de btw moeten worden genegeerd.

Overeenkomsten en facturen

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2009-2010
Instantie
HvJ
Datum instantie
7 mei 2019
Rolnummer
C‑712/17
ECLI
ECLI:EU:C:2019:374
Auteur(s)
Jeroen Bijl
EY
NLF-nummer
NLF 2019/1290
Aflevering
6 juni 2019
Judoreg
NFB2520
celex32006l0112&artikel=167,celex32006l0112&artikel=168,celex32006l0112&artikel=203,celex32006l0112&artikel=63,bwbr-btw-ri&artikel=167,bwbr-btw-ri&artikel=168,bwbr-btw-ri&artikel=203,bwbr-btw-ri&artikel=63

Naar de bovenkant van de pagina