Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In 2005 maakt een BV als gevolg van de vrijval van een herinvesteringsreserve (HIR) een winst van 2.428.130 euro. De daarover betaalde vpb ad 740.580 euro wil de BV “terugverdienen”. Daartoe wordt middels een nieuwe dochtermaatschappij een constructie opgezet die ertoe leidt dat deze dochter in no time het beoogde verlies maakt.
Omdat de dochter met de moeder een fiscale eenheid vormt, wordt het verlies op de winst van de moeder in mindering gebracht en carry back toegepast. In feite heeft de moeder ter zake van het optieverlies echter geen nadeel ondervonden. De aandelen dochtermaatschappij zijn begin 2007 verkocht, waardoor de fiscale eenheid is verbroken. De inspecteur heeft het optieverlies niet in aftrek toegelaten.
In geschil is (i) of uitstel van aangifte is verleend en daarmee of de aanslag Vpb 2006 tijdig is opgelegd en (ii) of de Inspecteur terecht de belastbare winst van de fiscale eenheid heeft verhoogd door geen rekening te houden met het geleden verlies.
Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam hebben beide vragen bevestigend beantwoord.
De BV is daarop naar de Hoge Raad gestapt.
A-G Wattel meent dat het Hof terecht de constructie heeft laten stranden en dat de aanslag tijdig is opgelegd.
De grondslag daarvoor is zijns inziens de onzakelijke-kostenrechtspraak, met name HR BNB 1995/15 en 16: kosten die geen verband houden met enig ondernemingsnut worden verondersteld aandeelhoudersbelangen te dienen, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, hetgeen de BV niet heeft gedaan.
Ook indien de onzakelijke-kostenjurisprudentie als rechtsbasis tekort zou schieten, strandt het cassatieberoep volgens de A-G, en wel op fraus legis.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
A-G
Datum instantie
10 september 2014
Rolnummer
14/00486
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:1797
bwbr0002672&artikel=15&lid=12

Naar de bovenkant van de pagina