Direct naar content gaan

Samenvatting

Ten name van X (belanghebbende) is op 7 juli 1998 bij een in Zwitserland gevestigde bank een bankrekening geopend. Op deze bankrekening is geld gestort dat geschonken is door de vader van X. Van de schenking is geen aangifte gedaan. De vader van X is overleden in 2005.

In april 2015 heeft X de Inspecteur geïnformeerd over de op haar naam gestelde Zwitserse bankrekening. Vervolgens heeft de Inspecteur bij brief van 24 juli 2015 aangekondigd dat hij voornemens is aan X ter zake van de schenking met toepassing van de verlengde navorderingstermijn een aanslag in het recht van schenking op te leggen. Met dagtekening 15 september 2015 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen dat de verlengde navorderingstermijn op 31 december 1993 reeds bestond en dat deze valt onder de standstillbepaling van artikel 64 VWEU omdat het aanhouden van een bankrekening in Zwitserland valt onder het begrip ‘het verrichten van financiële diensten’ als bedoeld in artikel 64 VWEU. Ook de schenking valt onder het verrichten van financiële diensten als bedoeld in artikel 64 VWEU, aldus het Hof. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ over de verenigbaarheid van de verlengde navorderingstermijn van artikel 66, lid 1, aanhef en onder 2°, SW 1956 met het recht op vrij kapitaalverkeer van artikel 63 VWEU zag het Hof geen aanleiding.

X betoogt in cassatie dat de schenking niet valt onder het begrip ‘financiële diensten’ als bedoeld in artikel 64 VWEU en dat daarom de standstillbepaling niet van toepassing is.

De vraag of de standstillbepaling in dit geval van toepassing is op de heffing van recht van schenking hoeft alleen te worden beantwoord indien die heffing een door artikel 63 VWEU verboden beperking vormt van het vrij verkeer van kapitaal. Volgens de Hoge Raad moet er echter van worden uitgegaan dat het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag niet een zodanige belemmering oplevert nu de vraag of de navorderingsaanslag voldoende voortvarend is opgelegd niet aan de orde is gesteld. De opgeworpen vraag naar de toepasselijkheid van de standstillbepaling van artikel 64 VWEU is daarom van geen belang voor de beslissing in deze zaak.

Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om over de toepassing van de zogenoemde standstillbepaling prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ. X betoogt dan ook tevergeefs dat het Hof dat wel had moeten doen.

Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2020/1751, met noot van Janssen).

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1998
Instantie
HR
Datum instantie
9 oktober 2020
Rolnummer
19/05408
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1600
Auteur(s)
mr. R.L.M.C. Janssen
Deloitte / Radboud Universiteit Nijmegen /Hof Den Haag
NLF-nummer
NLF 2020/2318
Aflevering
29 oktober 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3775
bwbr0002226&artikel=66&lid=1,bwbr0002226&artikel=66&lid=1,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=64,bwbv0001506&artikel=64

Naar de bovenkant van de pagina