Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak komt (sterk versimpeld) op het volgende neer:
X BV (eiseres in deze zaak) bezit de aandelen in C BV.
C BV heeft een 50% aandelenbelang in D BV.
Het H-concern krijgt vervolgens indirect de andere 50% van de aandelen in D BV (na privatisering) te pakken.
Dit concern betaalt op een zeker moment een bedrag van USD 438.375.000 aan C BV.
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of C BV een voor de deelnemingsvrijstelling kwalificerend belang heeft bij de door het H-concern in D BV gehouden aandelen en of de door het H-concern aan C BV betaalde vergoeding van USD 438.375.000 alsdan kwalificeert als een voordeel uit hoofde van een deelneming dan wel moet worden aangemerkt als een belaste schadevergoeding.
Rechtbank Noord-Holland houdt het op het laatste.
De aan C BV betaalde vergoeding is geen deelnemingsvoordeel, maar een schadevergoeding wegens het niet nakomen van het H-concern van de uitoefening van het voorkeursrecht dat C BV had om de aandelen van het H-concern in D BV te mogen kopen.
Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen.
Het gelijk is aan de inspecteur, aldus de Rechtbank.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
9 juli 2014
Rolnummer
13/968
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:6331
bwbr0002672&artikel=13&lid=2,bwbr0002672&artikel=13&lid=2,bwbr0002672&artikel=13

Naar de bovenkant van de pagina