Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft aangifte vpb 2010 gedaan en daarbij niet gekozen voor toepassing van de verruimde achterwaartse verliesverrekening van artikel 20, lid 10, Wet VpB 1969 (tekst: 2010).

Met dagtekening 13 juli 2013 is aan X een aanslag vpb 2010 van nihil opgelegd. Op hetzelfde biljet als waarop deze aanslag is vermeld, is een beschikking van de Inspecteur opgenomen waarbij het verlies van het jaar 2010 is vastgesteld op € 269.005.

Bij brief van 27 augustus 2013 heeft de gemachtigde van X de Inspecteur verzocht het verlies van 2010 te verrekenen met de belastbare winsten van X van 2007 en 2008. De Inspecteur heeft dit verzoek opgevat als een bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2010. Hij heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat X niet meer kon kiezen voor de verruimde verliesverrekening, omdat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen de aanslag voor het jaar 2010 was verstreken. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de Inspecteur terecht het bezwaar tegen die aanslag niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding.

X heeft cassatieberoep ingesteld.

Op het voormelde biljet zijn de aanslag voor het jaar 2010 en het vastgestelde verlies van dat jaar vermeld. In het biljet ligt volgens de Hoge Raad mede besloten een beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 1, Wet VpB 1969 tot het niet verrekenen van het verlies van 2010 met enig voorafgaand jaar. X kon tegen de (impliciete) verrekeningsbeschikking bezwaar maken en daarbij alsnog kiezen voor de verruimde verliesverrekening. De brief van 27 augustus 2013 kan niet anders worden gelezen dan als een daartoe strekkend bezwaar, aldus de Hoge Raad. Dit bezwaar is echter te laat ingediend.

Het Hof heeft vastgesteld dat X werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener van wie moet worden aangenomen dat hij op de hoogte is van de termijn waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt, dat X het aanslagbiljet aan die rechtsbijstandverlener heeft doen toekomen, en dat op dat moment nog tijdig een (pro-forma)bezwaarschrift kon worden ingediend. Gelet hierop kon het Hof zonder schending van artikel 6:11 Awb tot het oordeel komen dat de overschrijding van de bezwaartermijn in dit geval niet verschoonbaar was. Dat geldt ook indien op of bij het aanslagbiljet geen of een onduidelijke rechtsmiddelenclausule zou zijn opgenomen.

Het cassatieberoep is ongegrond, concludeert de Hoge Raad.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2017/2788).

Op 17 augustus 2018 heeft de Hoge Raad diverse arresten gewezen die betrekking hebben op de uitleg van artikel 8:42 Awb. Voor een overzicht van deze arresten en de bijbehorende conclusies van de A-G, verwijs ik naar de noot van Berns in NLF 2018/1906.

De verliesvaststellingsbeschikking

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
17 augustus 2018
Rolnummer
16/05120
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1317
Auteur(s)
drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/1849
Aflevering
30 augustus 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1739
bwbr0002320&artikel=30j&lid=1,bwbr0002672&artikel=21&lid=1,bwbr0002672&artikel=21&lid=1,bwbr0005537&artikel=3:45,bwbr0005537&artikel=3:45,bwbr0005537&artikel=6:11,bwbr0005537&artikel=6:11

Naar de bovenkant van de pagina