Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) woont vanaf 2012 in Duitsland.

In het jaar 2017 heeft X vanuit Nederland een AOW-uitkering ontvangen van € 14.751 en pensioenuitkeringen van in totaal € 48.882.

X stelt bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de aanslag IB/PVV 2017 te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing voert hij aan dat door invoering van het Verdrag Nederland-Duitsland van 2 april 2012 sprake is van een buitensporige belastingverzwaring. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit verdrag was de heffing over de pensioenuitkeringen van X, onder het oude belastingverdrag, aan Duitsland toegewezen. De Rechtbank verwerpt deze stelling. Er is geen regel die verbiedt dat de rechtspositie die een belanghebbende onder een tussen twee staten gesloten verdrag toekomt, onder een opvolgend tussen die partijen gesloten verdrag ongunstiger wordt (vgl. punt 5.8 van de conclusie van A-G Niessen van 26 april 2022, 21/04276, ECLI:NL:PHR:2022:396, NLF 2022/1592).

De stelling van X dat sprake is van ongeoorloofde discriminatie slaagt ook niet. De in dit geval voorliggende verdeling van heffingsbevoegdheid aan de hand van de getalsmatige grens van € 15.000 berust op redelijke overwegingen van doelmatigheid en uitvoerbaarheid en brengt niet mee dat er een verboden onderscheid tussen belastingplichtigen wordt gemaakt (vgl. HR 14 oktober 2022, 21/04276, ECLI:NL:HR:2022:1437, NLF 2022/2168, met noot van Douven). De stelling dat sprake is van dubbele belastingheffing over zijn pensioenuitkeringen baat X evenmin.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
28 oktober 2022
Rolnummer
21/2360
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6307
NLF-nummer
NLF 2022/2312
Aflevering
24 november 2022

Naar de bovenkant van de pagina