Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak is met vijf andere zaken door de Bond voor Belastingbetalers in overleg met het ministerie van Financiën geselecteerd om te worden uitgeprocedeerd. In elk van deze zaken gaat het om een oordeel over de mogelijke strijdigheid van de vermogensrendementsheffing met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 EP) op het niveau van de wetgeving.

De onderhavige procedure heeft betrekking op het jaar 2014. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1 EP (ECLI:NL:HR:2015:812 betreffende het jaar 2010 en ECLI:NL:HR:2016:1129 en ECLI:NL:HR:2016:2662 betreffende het jaar 2011).

Rechtbank Gelderland ziet geen aanleiding om voor het jaar 2014 anders te oordelen. X maakt niet aannemelijk dat een rendement van 4% over de gehele breedte van vermogensbestanddelen structureel onhaalbaar is. Dit neemt niet weg dat zich in een later jaar wel de situatie voor zou kunnen doen dat het forfaitaire stelsel van box 3 in strijd komt met artikel 1 EP. In het onderhavige jaar doet zich een dergelijke situatie echter niet voor. Of de per 1 januari 2017 gewijzigde regeling in strijd is met artikel 1 EP, ligt in de onderhavige zaak voorts niet ter toetsing voor, overweegt de Rechtbank.

Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.

Deze noot heeft tevens betrekking op de gelijkluidende uitspraak van gelijke datum met nummer 16/1498, die achterin deze aflevering met alleen een kopregel is opgenomen (NLF 2017/0857).

Proefprocedure

Belanghebbende heeft zich aangesloten bij de massaalbezwaarprocedure tegen de vermogensrendementsheffing. De Rechtbank hoeft zich daarom uitsluitend te buigen over de vraag of de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met het eigendomsrecht van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 EP). Of, en zo ja, onder welke omstandigheden, een laag rendement op spaartegoeden kan resulteren in een individuele buitensporige last, zal dus in de massaalbezwaarprocedure niet uit de verf komen. Van een individuele buitensporige last was wel sprake in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2017. In deze zaak stond overigens niet de hoogte van het fictieve rendement centraal, maar de onredelijke effecten van de peildatummethode.

Forfaitair versus haalbaar rendement

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
28 maart 2017
Rolnummer
16/695
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:1661
Auteur(s)
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
NLF-nummer
NLF 2017/0827
Aflevering
20 april 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB417
,bwbr0011353&artikel=5.3

Naar de bovenkant van de pagina