Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk en het incidenteel ingestelde beroep in cassatie van X (belanghebbende) tegen de uitspraak van Hof Den Bosch van 28 juli 2016, 15/00962 (niet gepubliceerd).

Deze procedure maakt deel uit van zeven verwante zaken waarin de A-G conclusie heeft genomen. Bij die conclusies behoort een gemeenschappelijke bijlage (ECLI:NL:PHR:2017:1081, NLF 2017/2783, met noot van Berns). Alle zaken hebben gemeen dat zij, op enigerlei wijze, zien op de vraag of bepaalde fysieke stukken of computerbestanden zijn aan te merken als ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’.

In deze zaak gaat het met name om de vraag of een grondstaffel (de gehanteerde kavelwaarde en de opbouw hiervan binnen een perceel) is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk, als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb.

Het Hof heeft overwogen dat de Heffingsambtenaar de grondstaffel eerst heeft verstrekt als onderdeel van de nieuwe matrix bij zijn verweerschrift in hoger beroep. Het Hof heeft geconstateerd dat indien de nieuwe matrix en de oorspronkelijke matrix met elkaar worden vergeleken, blijkt dat er grote verschillen zijn in de grondwaarden, die zijn ontstaan doordat verschillende grondstaffels zijn gebruikt. Naar het oordeel van het Hof volgt uit artikel 40 Wet WOZ dat een belastingplichtige recht heeft op alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het controleren van de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, een en ander met inachtneming van het belang van de privacy van anderen. Het Hof heeft vervolgens overwogen dat ook de grondstaffel in dit verband van belang kan zijn. In casu is daarvan volgens het Hof inderdaad sprake.

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat ook afgezien van artikel 40 Wet WOZ de Heffingsambtenaar de grondstaffel in de bezwaarfase ter beschikking had moeten stellen van X, nu de gemachtigde van X hierom reeds in de bezwaarfase had verzocht. Immers, ingevolge artikel 7:4, lid 2, Awb dient de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen voor X gedurende ten minste een week. Naar het oordeel van het Hof had de Heffingsambtenaar de grondstaffel, als zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in de zin van artikel 7:4, lid 2, Awb, ter inzage moeten leggen, en indien X bij de inzage om een afschrift daarvan had verzocht, hem dat moeten verstrekken. Gelet hierop had de Heffingsambtenaar het verzoek van X (een afschrift van) de grondstaffel te verstrekken niet mogen weigeren.

Desalniettemin vormt het ten onrechte weigeren om de grondstaffel te verstrekken voor het Hof geen aanleiding om de uitspraken op bezwaar te vernietigen, omdat de beschikte waarde, naar blijkt uit vergelijkbare objecten, niet te hoog is vastgesteld. Wel heeft het Hof de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de beroepsfase en de hogerberoepsfase.

Het college van burgemeester en wethouders heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld, onder aanvoering van vier middelen. X heeft daarop incidenteel beroep in cassatie ingesteld met één middel.

De conclusie strekt ertoe dat zowel het beroep in cassatie van het college, als het incidenteel ingestelde beroep in cassatie van X, ongegrond dient te worden verklaard.

Zie ook de idem-conclusie (NLF 2017/2814).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Instantie
A-G
Datum instantie
25 september 2017
Rolnummer
16/04497
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:1008
Auteur(s)
mr. J. Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2017/2785
Aflevering
30 november 2017
bwbr0005537&artikel=7:4&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina