Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Voor bijlage zie ECLI:NL:PHR:2017:1081.


A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk tegen de uitspraak van Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 februari 2017, nr. 15/01429.


Deze procedure maakt deel uit van de zeven verwante zaken waarin vandaag conclusie wordt genomen. Bij die conclusies behoort een gemeenschappelijke bijlage. Alle zaken hebben gemeen dat zij, op enigerlei wijze, zien op de vraag of bepaalde fysieke stukken of computerbestanden, zijn aan te merken als ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’.


In deze zaak gaat het met name om de vraag of een grondstaffel (de gehanteerde kavelwaarde en de opbouw hiervan binnen een perceel) is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk, als bedoeld in artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.


Het Hof heeft overwogen dat de Heffingsambtenaar de grondstaffel eerst heeft verstrekt als onderdeel van de nieuwe matrix bij zijn verweerschrift in hoger beroep. Het Hof heeft geconstateerd dat indien de nieuwe matrix en de oorspronkelijke matrix met elkaar worden vergeleken, blijkt dat er voor wat betreft de grondwaardes grote verschillen zijn, welke zijn ontstaan doordat verschillende grondstaffels zijn gebruikt. Naar het oordeel van het Hof volgt uit artikel 40 van de Wet WOZ dat een belastingplichtige recht heeft op alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het controleren van de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, een en ander met inachtneming van het belang van de privacy van anderen. Het Hof heeft vervolgens overwogen dat ook de grondstaffel in dit verband van belang kan zijn. In casu is daarvan volgens het Hof inderdaad sprake.


Het Hof heeft voorts geoordeeld dat ook afgezien van artikel 40 van de Wet WOZ de Heffingsambtenaar de grondstaffel in de bezwaarfase ter beschikking had moeten stellen van belanghebbende, nu belanghebbendes gemachtigde hierom reeds in de bezwaarfase had verzocht. Immers ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Awb dient de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen voor belanghebbende gedurende ten minste een week. Naar het oordeel van het Hof had de Heffingsambtenaar de grondstaffel, als zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in de zin van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb ter inzage moeten leggen, en indien de


belanghebbende bij de inzage om een afschrift daarvan had verzocht, hem dat moeten verstrekken. Gelet hierop had de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende (een afschrift van) de grondstaffel te verstrekken niet mogen weigeren.


Desalniettemin vormt het ten onrechte weigeren om de grondstaffel te verstrekken voor het Hof geen aanleiding om de uitspraken op bezwaar te vernietigen, omdat de beschikte waarde, naar blijkt uit vergelijkbare objecten, niet te hoog is vastgesteld. Wel heeft het Hof de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de beroepsfase en de hoger beroepsfase.


Het College heeft bij tegen de Hofuitspraak beroep in cassatie ingesteld, onder aanvoering van vier middelen.


Het eerste middel van het College houdt in dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de grondstaffel is neergelegd in een stuk dat voor verstrekking in aanmerking komt.


De A-G ziet als ‘de op de zaak betrekking hebbende stukken’ ook gegevens die zijn opgenomen in applicaties die door de inspecteur of heffingsambtenaar bij de belastingheffing zijn gebruikt. Verder merkt de A-G op dat de Hoge Raad bij arrest van 20 december 2013 heeft overwogen dat onder ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ mede zijn verstaan afdrukken, als in afschrift verstrekt, van in elektronische vorm vastgelegde gegevens. Nu de grondstaffel in een dergelijke elektronische vorm was opgenomen en (uiteindelijk) in afschrift is verstrekt, meent de A-G dat reeds daarom het eerste middel van het College faalt.


In het tweede middel stelt het College dat de uitspraak van het Hof rechtsongelijkheid creëert, nu deze uitspraak afwijkt van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarover merkt de A-G op dat in fiscale zaken moet worden gevaren op de rechtsoordelen van (de belastingkamer van) de Hoge Raad. Overigens meent de A-G dat de door belanghebbende gepercipieerde rechtsongelijkheid berust op een onjuiste rechtsopvatting.


Met het derde middel wordt geklaagd over de overweging van het Hof dat de grondstaffel voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage had moeten worden gelegd. De A-G meent daarentegen dat nu de grondstaffel behoort tot ‘de op de zaak betrekking hebbende stukken’, het College de grondstaffel reeds op eigen initiatief had moeten overleggen.


Overigens heeft het College gesteld het verstrekken van de verzochte gegevens afbreuk zou doen aan de strekking van de in artikel 40 van de Wet WOZ neergelegde regeling die een vorm van beperkte openbaarheid beoogt en niet valt in te zien waarom ten aanzien van artikel 7:4 van de Awb een andere redenering zou moeten worden gevolgd.


De A-G zou die benadering niet willen volgen. Een belangrijk verschil tussen beide regelingen is dat hier in de Woz wordt uitgegaan van een verzoek, terwijl het bij toepassing van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb, gaat om een eigen verplichting van de inspecteur.


In het vierde middel bestrijdt het College ’s Hofs overweging dat eerst in hoger beroep voldoende inzicht is geboden in de totstandkoming van de waarde. De A-G leidt echter af uit het procesverloop dat die overweging van het Hof juist te achten is, zodat ook het vierde middel faalt.


De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk ongegrond dient te worden verklaard.


Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Instantie
A-G
Datum instantie
24 september 2017
Rolnummer
17/01448
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:1051
Auteur(s)
Jits Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2017/2814
Aflevering
30 november 2017

Naar de bovenkant van de pagina