Direct naar content gaan

Samenvatting

Gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van A-G Wattel van 14 juni 2024 in de zaken met nummer 23/04807 (ECLI:NL:PHR:2024:631, NLF 2024/1637), 23/04802 (ECLI:NL:PHR:2024:707, NLF 2024/1619) en 24/00124 (ECLI:NL:PHR:2024:658, NLF 2024/1618).

De drie belanghebbenden in de zaken waarop deze gemeenschappelijk bijlage inzake de cassatieberoepen ziet, zijn gemeenten die derden gelegenheid geven tot reclame-uitingen op of aan grond of objecten van de gemeente. Eén van de drie veilt bovendien rechten om brandstofverkooppunten van die gemeente te huren en te exploiteren en zij verhuurt die punten vervolgens aan de gunnelingen. In alle zaken is de vraag of de gemeenten vennootschapsbelastingplichtig ondernemer zijn voor het batige saldo van de genoemde activiteiten.

Artikel 2, lid 1, onderdeel g, Wet VpB 1969 bepaalt dat andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan de Staat, als zij niet al op grond van artikel 2, lid 1, onderdeel a t/m e, Wet VpB 1969 belastingplichtig zijn, belast worden voor zover zij een onderneming drijven. Gemeenten zijn dus, als zij niet al onder onderdeel a t/m e vallen, net zoals stichtingen en verenigingen (zie artikel 2, lid 1, onderdeel e, Wet VpB 1969) subjectief vennootschapsbelastingplichtig voor zover zij een materiële onderneming drijven.

Op de veiling en verhuur van brandstofverkooppunten na, dus voor wat betreft de gemeentelijke reclameactiviteiten, zijn de feiten in de drie zaken vergelijkbaar. De feitenrechters kwalificeren de reclameactiviteiten in alle drie de zaken als het tegen vergoeding verlenen van een exclusief recht aan reclame-exploitanten om objecten in de openbare ruimte te exploiteren voor reclamedoeleinden.

De geschillen gaan om de volgende vragen:

  1. Moeten de activiteiten wegens samenhang met andere (niet-belaste) activiteiten, gezamenlijk met die andere activiteiten of separaat beoordeeld worden op hun ondernemingskarakter?
  2. Vormen de activiteiten een materiële onderneming in de zin van artikel 3.8 Wet IB 2001?
  3. Zo ja, is daarop de overheidstakenvrijstelling ex artikel 8e, lid 1, onderdeel b, Wet VpB 1969 van toepassing?

Gaat het om een onderneming waarvan de resultaten niet zijn vrijgesteld, dan is in twee zaken de openingsbalans in geschil. Het betreft met name de vragen:

  1. Kan de waarde van de vóór 1 januari 2016 met exploitanten gesloten overeenkomsten op de openingsbalans worden geactiveerd?
  2. Kunnen bepaalde bij de reclameactiviteiten betrokken vermogensbestanddelen, zoals lichtmasten en vri-kasten, worden geactiveerd en afgeschreven?

Deze gemeenschappelijke bijlage behandelt de wetgeving, parlementaire geschiedenis, rechtspraak, literatuur en beleidsuitingen die relevant zijn in de drie zaken.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
A-G
Datum instantie
14 juni 2024
Rolnummer
23/04807; 23/04802; 24/00124
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:695
Auteur(s)
drs. G.J.W. de Ruiter
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2024/1617
Aflevering
9 juli 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6490
bwbr0002672&artikel=2,bwbr0002672&artikel=2,bwbr0002672&artikel=8e,bwbr0002672&artikel=8e

Naar de bovenkant van de pagina