Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) zijn certificaten van aandelen C (hierna: cva C) toegekend door de aandeelhouder van zijn werkgever. Deze certificaten zijn eind 2006 geleverd aan Stichting Administratiekantoor F (hierna: STAK F) waarvan X de oprichter en enig bestuurder is.

STAK F heeft de cva C andermaal gecertificeerd (‘doorgecertificeerd’) en certificaten van aandelen cva C uitgegeven aan X en zijn drie kinderen in de verhouding 405:15:15:15. Eind 2007 heeft een herstructurering plaatsgevonden waarbij de aandelen C zijn geruild tegen aandelen H. Naar aanleiding hiervan zijn noch de statuten, noch de administratievoorwaarden van STAK F gewijzigd. Begin 2008 groeit het belang van STAK F in cva H tot 5,4%.

Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of X een ab heeft in H. Volgens Rechtbank Gelderland is dat wel het geval, maar volgens Hof Arnhem Leeuwarden niet.

Het Hof oordeelde dat het belang van STAK F in H is verdeeld over X en zijn kinderen vanwege de doorcertificering, met als gevolg dat geen van hen een ab heeft.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. Hij stelt dat er geen doorcertificering van de aandelen H heeft plaatsgevonden, omdat er geen statuten en administratievoorwaarden van STAK F zijn die zien op de cva H. De statuten en voorwaarden van STAK F zien namelijk op cva C. De cva H die worden gehouden door STAK F, moeten worden toegerekend aan X vanwege de fiscale transparantie van de stichting, en X heeft daardoor een ab in H. Bovendien moet, aldus de staatssecretaris, het vermogen van STAK F aan X worden toegerekend op basis van artikel 2.14a Wet IB 2001 (APV-regime).

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep echter ongegrond.

Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het is niet onbegrijpelijk en ook niet onvoldoende gemotiveerd.

Anders Conclusie A-G Niessen (NLF 2019/2206, met noot van Kooiman).

De Hoge Raad volgt het oordeel van het Hof in deze zaak. Naar mijn idee gaat hij terecht niet mee in de stelling van A-G Niessen dat door het ontbreken van certificeringsvoorwaarden het economische belang bij de certificaten als gevolg van de aandelenruil bij de stichting zelf is komen te liggen. Die gedachtegang miskent het wezen van certificering. De Hoge Raad maakt duidelijk dat de rechtsverhouding tussen de certificaathouders en de STAK moet worden beoordeeld met inachtneming van hetgeen door die betrokkenen wél was overeengekomen. Hoewel dit een feitelijke kwestie is, lijkt het me onwaarschijnlijk dat partijen beoogd hebben dat bij een goed dat ten titel van beheer is overgedragen zaaksvervanging ertoe leidt dat het vervangende goed in economische zin opeens aan de beheerder toebehoort.

In algemene zin brengt het arrest twee punten met betrekking tot het ab-criterium onder de aandacht:

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
29 mei 2020
Rolnummer
18/02268
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:972
Auteur(s)
mr. dr. W.R. Kooiman
Deloitte / Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2020/1376
Aflevering
18 juni 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3504
bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a&lid=2,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=4.6,bwbr0011353&artikel=4.6

Naar de bovenkant van de pagina