Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woont in 2018 in Duitsland en geniet een Nederlandse AOW-uitkering van € 14.978 (Duitsland heffingsrecht), een Nederlandse pensioenuitkering van € 11.194 (Nederland heffingsrecht), en een Duitse ‘Mütterrente’ van € 880. X stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten voor een bedrag van € 19.588. De Inspecteur staat de aftrek niet toe.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant constateert dat in dit geval niet wordt voldaan aan de zogenoemde ‘inkomenseis’ van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001 als gevolg van de € 15.000-grens. De Rechtbank kan niet afwijken van deze grens omwille van de nadelige gevolgen die het heeft voor X. De omstandigheid dat de AOW-uitkering van X slechts € 22 lager is dan de grens maakt dat niet anders.

X kan ook niet op grond van artikel 21bis Uitv.besl. IB 2001 worden aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. De door X overgelegde inkomensverklaring is onvoldoende als bewijs.

Het wereldwijde inkomen van X, zijnde € 27.052, is ook niet dermate laag dat in Duitsland geen inkomstenbelasting is verschuldigd als gevolg van regelingen die als doel hebben om een bepaald minimuminkomen buiten de belastingheffing te laten.

De vraag of X op grond van het Unierecht en de Schumacker-rechtspraak toch recht heeft op aftrek van uitgaven, heeft de Rechtbank beantwoord aan de hand van het door Hof Den Bosch in zijn uitspraak van 18 mei 2022 (21/00740, ECLI:NL:GHSHE:2022:1574) beschreven stappenplan. De Rechtbank komt tot het oordeel dat het in Duitsland in aanmerking te nemen inkomen onvoldoende is om alle in Duitsland geldende tegemoetkomingen die verband houden met de persoonlijke en gezinssituatie van X in aanmerking te nemen, zodat Nederland een tegemoetkoming moet verlenen. De Rechtbank berekent de tegemoetkoming aan de hand van de formule: (belast inkomen in de bronlidstaat / wereldinkomen × 100%) × de tegemoetkoming die Nederland volgens zijn wetgeving moet verlenen. Het in aanmerking nemen van de tegemoetkoming resulteert in dit geval als uitgangspunt in een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting van nihil. De tegemoetkoming wordt in dit geval niet begrensd door de belastingheffing die een ingezetene in Nederland verschuldigd zou zijn in overigens vergelijkbare omstandigheden als X.

Het beroep is daarom gegrond. De Rechtbank vermindert de aanslag IB 2018 tot € 994 negatief (na verrekening met de loonheffing).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
2 juni 2022
Rolnummer
21/806
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2988
NLF-nummer
NLF 2022/1110
Aflevering
9 juni 2022
bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=8.3,bwbr0012066&artikel=21bis,bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0012066&artikel=21bis

Naar de bovenkant van de pagina