Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was in 2014 werkzaam als lid respectievelijk voorzitter van bezwaaradviescommissies als bedoeld in artikel 7:13 Awb van verschillende ministeries. Voor haar werkzaamheden brengt X vergoedingen in rekening.

In geschil is of X omzetbelasting is verschuldigd over de in rekening gebrachte bedragen. Meer specifiek is in geschil of de werkzaamheden zijn verricht in het economische verkeer en, zo ja, of X haar werkzaamheden zelfstandig heeft verricht.

Hof Amsterdam heeft beide vragen bevestigend beantwoord. X heeft cassatieberoep ingesteld. 

Voor zover X betoogt dat geen sprake is van economische activiteiten, faalt het cassatieberoep, aldus A-G Ettema. Het betoog dat de werkzaamheden niet vergelijkbaar zijn met enige economische activiteit zoals verricht door een als zodanig handelende ondernemer gaat in haar optiek niet op. Ook het betoog dat artikel 10 Btw-richtlijn kan worden toegepast faalt, aldus de A-G.

Het middel slaagt wel voor zover het betoogt dat X niet zelfstandig optreedt als bedoeld in artikel 9 Btw-richtlijn. Volgens de A-G komt de situatie van X het dichtst in de buurt van die van de commissaris in HvJ 13 juni 2019, C-420/18 (IO), ECLI:EU:C:2019:490 (NLF 2019/1471, met noot van Van Norden). Zij gaat immers een rechtsbetrekking aan met een derde (een ministerie), terwijl zij haar werkzaamheden verricht als lid van een orgaan zonder rechtspersoonlijkheid van die derde (de bezwaaradviescommissie). X is niet individueel verantwoordelijk voor de adviezen van de bezwaarcommissie. De werkzaamheden worden aldus verricht voor rekening en onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende bezwaaradviescommissie.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging de uitspraak van het Hof te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en teruggaaf te verlenen van het bedrag dat op aangifte is voldaan.

De conclusie van A-G Ettema is er één van twee van dezelfde datum die in feite over dezelfde rechtsvraag gaan: is sprake van activiteiten verricht als btw-ondernemer bij (in deze zaak) een lid en voorzitter van bezwaaradviescommissies en (in de andere zaak) een lid en medebestuurder van twee coöperaties die werkzaamheden voor cliënten van deze coöperaties verricht.

Ettema analyseert de relevante jurisprudentie van het HvJ haarscherp. Wat daarbij opvalt, is dat een groot deel van de arresten over het ‘ondernemersbegrip’ antwoorden op door Nederlandse gerechtelijke instanties gestelde prejudiciële vragen blijken te zijn (te weten Commissie/Nederland, Heerma, Van der Steen, gemeente Borsele en IO).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
12 december 2019
Rolnummer
18/02684
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:1327
NLF-nummer
NLF 2020/0267
Aflevering
30 januari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3022
bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=2,bwbr0002629&artikel=1,bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=3&lid=1,bwbr0002629&artikel=6d,bwbr0002629&artikel=7,bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=2,bwbr0002629&artikel=7&lid=5,bwbr0002629&artikel=8,bwbr0002629&artikel=8&lid=2,bwbr0002629&artikel=11,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=12&lid=5,bwbr0002629&artikel=15&lid=1,bwbr0002629&artikel=26,bwbr0002629&artikel=35a,bwbr0002634&artikel=33,bwbr0005537&artikel=7:13

Naar de bovenkant van de pagina