Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 6 juli 2007 is X (belanghebbende) samen met haar broer en zus eigenaar geworden van cultuurgrond met opstallen. Verkopers waren de ouders. De ouders hebben zich bij de overdracht een regulier pachtrecht voorbehouden ten behoeve van (de voortzetting van) het gebruik van de onroerende zaken in het landbouwbedrijf van de moeder. De moeder was toen 63 jaar oud.

X heeft de verworven onroerende zaken in de aangifte IB/PVV 2007 aangegeven in box 3. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd.

Eind 2016 is een onderzoek ingesteld naar de aangifte van de moeder, in verband met staking van haar landbouwbedrijf. Daarbij is geconstateerd dat de pachters in 2014 afstand hebben gedaan van (een groot deel van) hun pachtrechten, met voor de kinderen een aangroei van de waarde in verpachte staat van de grond naar de waarde in onverpachte staat tot gevolg. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de aangifte van X, in het bijzonder naar de kwalificatie van de verpachte grond. Op basis van het onderzoek stelt de Inspecteur dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, die is aangevangen in 2007 en deels geëindigd in 2014. Als gevolg daarvan is aan X een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd.

Rechtbank Den Haag heeft de navorderingsaanslag vernietigd.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar Hof Den Haag heeft dat ongegrond verklaard.

Het Hof acht sprake van een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Volgens het Hof had de Inspecteur IB van de moeder al in 2009 moeten onderkennen dat het samenstel van rechtshandelingen tussen de ouders en de kinderen tot de vraag moest leiden of daarbij sprake was van een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Onder die bijzondere omstandigheden hadden de stukken met betrekking tot de grondtransactie toen al aan de Inspecteur van X ter beoordeling moeten worden doorgestuurd. Het niet doorsturen daarvan komt voor diens rekening, aldus het Hof. De Inspecteur heeft een ambtelijk verzuim begaan dat navordering verhindert.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof. Gegevens die relevant kunnen zijn voor de belastingheffing van andere belastingplichtigen moeten onder bijzondere omstandigheden worden toegevoegd aan de dossiers van die andere belastingplichtigen. De Hoge Raad komt hierbij terug van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.5 van zijn arrest van 29 augustus 1997 (32.367, ECLI:NL:HR:1997:AA2235). Het Hof is niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door aan te nemen dat de gegevens met betrekking tot de grondtransactie destijds in het dossier van X hadden moeten worden opgenomen.

Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Ook het incidentele cassatieberoep van X dat opkomt tegen het oordeel van het Hof dat zich in dit geval een in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstelling voordoet, wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
27 oktober 2023
Rolnummer
21/02394
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1343
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
E.P. Hageman LLM
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2023/2512
Judoregnummer
JCDI:NFB6065
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.91,bwbr0002320&artikel=16,bwbr0011353&artikel=3.91

Naar de bovenkant van de pagina