Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is op 17 november 2015 ontstaan bij akte van splitsing waarbij zij juridisch werd afgesplitst van B (Nederland bv). Bij die splitsing heeft zij de tankstationsonderneming van B meegekregen, waar B van af wilde om zich te concentreren op hetgeen zij als haar kernactiviteiten beschouwde. Ruim vóór de afsplitsing, op 17 juni 2015, was B al met A (bv) overeengekomen dat deze laatste de tankstationsonderneming van B zou overnemen door de aandelen in de toen nog op te richten (af te splitsen) X van B over te nemen. Op 18 november 2015 heeft B de aandelen in de één dag eerder afgesplitste X daadwerkelijk overgedragen aan A.

In geschil is of X over haar verkrijging van de (zakelijke rechten op de) tankstations € 1.870.579 aan overdrachtsbelasting is verschuldigd. X acht de splitsingsvrijstelling ex artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel h, Wet BRV van toepassing. De staatssecretaris daarentegen acht de antimisbruikbepaling van artikel 5c, lid 1, Uitv.besl. BRV van toepassing.

Hof Den Haag merkt als tussen partijen vaststaand aan dat sprake is van de overgang van vermogen onder algemene titel in het kader van een splitsing van een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal. Dat betekent dat X in verband met deze splitsing een vrijstelling van overdrachtsbelasting geniet, tenzij met toepassing van het bepaalde in artikel 5c, lid 1, Uitv.besl. BRV de vrijstelling ongedaan moet worden gemaakt. Volgens het Hof is sprake van een splitsing die heeft plaatsgevonden op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering en rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersoon. Weliswaar zijn de aandelen in de afgesplitste rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing geheel vervreemd aan een vennootschap die niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersoon is verbonden, maar dat heeft, nu X de voor de vrijstelling vereiste zakelijke overwegingen heeft aangetoond, niet tot gevolg dat de vrijstelling komt te vervallen. Het Hof verleent teruggaaf van € 1.870.579 aan overdrachtsbelasting.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld.

A-G Wattel meent dat de toets niet moet zijn of er overwegend niet-fiscale redenen waren voor het door afsplitsing verkoopklaar maken en vervolgens indirect verkopen van de tankstationsonderneming aan een derde, maar of de tankstationsonderneming ook naar X zou zijn afgesplitst als B niet van plan was geweest om die onderneming af te stoten aan een derde.

Dat heeft het Hof niet onderzocht. De A-G stelt daarom verwijzing voor.

De abstracte zakelijkheidstoets voor de splitsingsvrijstelling overdrachtsbelasting is nader ingevuld door een aantal recente uitspraken. Ook in deze zaak doet A-G Wattel een prijzenswaardige poging een concreet criterium voor deze toets te formuleren. Het is echter de vraag of dat criterium wel overeenkomt met de bedoeling van de wetgever.

Wat speelde er in deze zaak? Anders dan Rechtbank Den Haag heeft het Hof voornamelijk op basis van feitelijk onderzoek geoordeeld dat de afsplitsing op zakelijke overwegingen berust. Het Hof hecht met name waarde aan de verklaring van de CEO van belanghebbende dat de keuze voor afsplitsing niet was ingegeven door de intentie overdrachtsbelasting te voorkomen, maar door het vermijden van activa/passiva-transacties, contractheronderhandelingen en milieu-aansprakelijkheidsproblemen.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2015
Instantie
A-G
Datum instantie
16 april 2019
Rolnummer
18/04792
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:394
Auteur(s)
mr. dr. Y.E. Gassler MRE
Universiteit Leiden
NLF-nummer
NLF 2019/1355
Aflevering
13 juni 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2533
bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002770&artikel=5c&lid=1,bwbr0002770&artikel=5c&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina