Participaties en deelnemingsrechten; werkelijk rendement box 3 nihil
Hof Den Haag, 29 mei 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) bezit participaties ter zake van plantages met teakbomen in Brazilië en Costa Rica. Hij heeft de participaties in de periode 2001-2005 gekocht van A en B voor resp. € 72.700 en € 500.000. In oktober 2011 zijn de participaties B ingebracht in teakfonds CATF.
CATF is bij beschikking van 10 juni 2020 failliet verklaard en er is een curator aangesteld.
X heeft ter zake van de deelnemingsrechten in CATF geen uitkeringen ontvangen.
De Inspecteur is bij de aanslag IB/PVV 2017 afgeweken van de aangifte en heeft de participaties A en de deelnemingsrechten CATF tot de bezittingen in box 3 gerekend voor bedragen van resp. € 21.551 en € 749.561.
Rechtbank Den Haag heeft aangesloten bij het werkelijke rendement en heeft het inkomen uit sparen en beleggen voor 2017 vastgesteld op nihil. De Inspecteur heeft daarop hoger beroep ingesteld maar Hof Den Haag verklaart dat ongegrond.
Het rendement van de CATF-rechten is nihil en het werkelijke rendement van het gehele vermogen in box 3 komt zelfs uit op € 1.737 negatief. Gelet hierop heeft de Rechtbank terecht en op goede gronden het inkomen uit sparen en beleggen voor 2017 vastgesteld op nihil.
BRON
Uitspraak van 29 mei 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR21/3451.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.345 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 33.281. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende € 836 belastingrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.345 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.142. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 653.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 32.345 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 49 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft in reactie op het hoger beroep op 22 september 2023 nadere stukken ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft voorts op 12 oktober 2023 en 29 maart 2024 nadere stukken ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 17 april 2024. Partijen zijn verschenen, waarbij belanghebbende aan de zitting heeft deelgenomen door middel van een directe beeld- en geluidsverbinding via Teams. De Inspecteur heeft een productie overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende bezit participaties ter zake van plantages met teakbomen in Brazilië en Costa Rica (de participaties). Deze participaties heeft belanghebbende in de periode 2001-2005 gekocht van [A B.V.] en [Stichting B] . Voor de participaties in [A B.V.] heeft belanghebbende € 72.700 betaald en voor de participaties in [Stichting B] € 500.000.
2.2. In oktober 2011 zijn de participaties die door [Stichting B] zijn uitgegeven, ingetrokken en zijn alle aan de participaties verbonden rechten en verplichtingen ingebracht in het beleggingsfonds Central American Timber Fund FCP-SIF (CATF). Alle houders van door [Stichting B] uitgegeven participaties zijn hierdoor houders van deelnemingsrechten in CATF geworden.
2.3. Het beleggingsfonds werd beheerd door [C S.à.r.l.] . Bij brief van 23 december 2011 heeft CATF belanghebbende het volgende medegedeeld inzake de omvorming van de door [Stichting B] uitgegeven participaties in deelnemingsrechten in CATF:
2.4. Per 22 januari 2020 heeft de Supervisory & Audit Committee (SAC) het vertrouwen in [C S.à.r.l.] als beheerder van het CATF opgezegd. De Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF; de Luxemburgse toezichthouder op de financiële professionals en producten) heeft besloten CATF per 5 februari 2020 van de officiële lijst van gespecialiseerde beleggingsfondsen af te halen, hetgeen zal leiden tot opheffing van CATF.
2.5. CATF is bij beschikking van 10 juni 2020 failliet verklaard en er is een curator aangesteld.
2.6. Belanghebbende heeft ter zake van de deelnemingsrechten in CATF geen uitkeringen ontvangen.
2.7. Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV de participatie [A B.V.] en de deelnemingsrechten CATF niet tot de grondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen gerekend.
2.8. De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 van de aangifte afgeweken en heeft de participaties [A B.V.] en de deelnemingsrechten CATF tot de bezittingen in box 3 gerekend.
2.9. De waarde in het economisch verkeer van de participaties [A B.V.] heeft de Inspecteur bepaald aan de hand van door de Vereniging voor Teakhoutparticipanten (VTP) op haar website gepubliceerde waardetabellen. Daarbij heeft de Inspecteur tot uitgangspunt genomen dat belanghebbende evenals in de voorgaande jaren recht heeft op de kapopbrengst van percelen van 1 ha teakbomen in [plaats 1] (aanplant 1995), 1,2 ha in [plaats 2] (aanplant 2000) en 0,8 ha in [plaats 3] (aanplant 2002). Aldus heeft de Inspecteur voor 2017 € 21.551 bij de aanslagregeling als overige bezitting in aanmerking genomen.
2.10. De waarde in het economische verkeer van de deelnemingsrechten CATF per 1 januari 2017 heeft de Inspecteur op basis van een renseignement van [C S.à.r.l.] gesteld op 73.544 deelnemingsrechten CATF (het aantal rechten dat aan belanghebbende is toegekend) met een waarde van € 749.561 (USD 789.077 met een wisselkoers van € 1,052625 USD per euro) en heeft dit bedrag als overige bezitting in de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen begrepen.
2.11. De grondslag voor het berekenen van het voordeel uit sparen en beleggen is bij de aanslag als volgt samengesteld.
Saldi bankrekeningen en spaartegoeden etc. |
€ 72.315 |
Aandelen obligaties en dergelijke |
€ 2 736 |
Subtotaal |
€ 75.051 |
Overige bezittingen |
€ 771.112 |
Totale waarde bezittingen |
€ 846.163 |
[Hypotheek] |
€ -72.500 |
Drempel schulden |
€ 3.000 |
Aftrekbare schulden |
€ - 69.500 |
Rendementsgrondslag |
€ 776.663 |
Heffingsvrij vermogen |
€ -25.000 |
Grondslag berekenen voordeel uit S en B |
€ 751.663 |
De bij de aanslag geheven belasting over het inkomen uit sparen en beleggen 2017 bedraagt € 9.984.
2.12. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de waarde van de CATF-rechten verminderd. Aan de hand van een taxatierapport van [Taxateur] waarin de waarde van de teakplantages per 30 juni 2018 wordt vastgesteld op USD 47.700.000 en per 30 juni 2019 op USD 32.100.000, heeft hij de nettowaarde per unit in 2017 vastgesteld op USD 1.681. De waarde van de units van belanghebbende voor 2017 is nader vastgesteld op € 115.640,43 (71.688,81 units x USD 1.681 tegen een omwisselkoers van € 1,0421).
2.13. De grondslag voor het berekenen van het voordeel uit sparen en beleggen heeft de Inspecteur vastgesteld op:
Bank- en spaartegoeden en aandelen en obligaties |
€ 75.051 |
Participatie [A B.V.] |
€ 22.048 |
Deelnemingsrechten CATF |
€ 115.641 |
Schulden |
€ - 69.500 |
Heffingsvrij vermogen |
€ 25.000 |
Totaal |
€ 118.240. |
Dat leidt tot een voordeel uit sparen en beleggen van € 4.142 en een bedrag aan te betalen belasting in box 3 van € 1.242.
2.14. Uit de deelnemingsrechten CATF heeft belanghebbende in 2017 geen inkomsten ontvangen.
2.15. Het werkelijke rendement van het box 3-vermogen bedraagt in 2017 € 1.737 negatief:
Bank- en spaartegoeden ontvangen rente € 68
Beleggingen € 43
Ingehouden bronbelasting € 6 -
Rente betaald op geldlening € 1.842 -
€ 1.737.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of voor het jaar 2017 de deelnemingsrechten CATF door de Rechtbank terecht op nihil zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het geschil
Beroep op artikel 1 EP EVRM
5.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de belastingheffing in box 3 in strijd is met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP EVRM) omdat het werkelijke rendement nihil is. Dienaangaande geldt het volgende.
5.2.1. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechter vanaf het jaar 2017 wegens strijdigheid met artikel 1 EP EVRM op stelselniveau kan ingrijpen in de belastingheffing over box 3-inkomen.
5.2.2. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 volgt dat in de onderhavige zaak rekening moet houden met “het kerstarrest” van de Hoge Raad van 24 december 2021 nu de aanslag over het jaar 2017 nog niet onherroepelijk vaststaat. Dit betekent dat, voor zover belanghebbende door het forfaitaire stelsel van box 3 wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement rechtsbescherming moet worden geboden in de vorm van een op rechtsherstel gerichte compensatie, waarvan de omvang door de rechter in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen worden vastgesteld.
5.2.3. Die op rechtsherstel gerichte compensatie wordt in dit concrete geval niet geboden door de Wet rechtsherstel box 3 aangezien toepassing van deze wet - zoals tussen partijen niet in geschil is - niet tot een vermindering van de aanslag leidt die rekening houdt met het feit dat het rendement van de CATF-rechten nihil is en over 2017 het werkelijke rendement van het gehele vermogen in box 3 zelfs uitkomt op € 1.737 negatief terwijl het voordeel uit sparen en beleggen met toepassing van de Wet rechtsherstel voor alleen al de CATF-rechten zou moeten worden vastgesteld op € 6.233 en voor het gehele vermogen in box 3 op € 6.993.
5.2.4. In een dergelijk geval kan een op rechtsherstel gerichte compensatie overeenkomstig “het kerstarrest” niet anders worden geboden dan door - zoals de Rechtbank heeft gedaan - aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement alsmede door voor het totaal van de bezittingen en schulden in box 3 niet meer te belasten dan de feitelijk genoten rente, dividend, en mogelijk andere vormen van directe, gerealiseerde vermogensopbrengst.
5.2.5. Uit het vorenstaande volgt dat de Rechtbank terecht en op goede gronden het inkomen uit sparen en beleggen voor 2017 heeft vastgesteld op nihil.
Slotsom
5.3. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
6.2.Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 548.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, W.M.G. Visser en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 29 mei 2024 in het openbaar uitgesproken.