Direct naar content gaan

Samenvatting

Een inwoner van Almere is eigenaar en gebruiker van een grondkavel van 16 m2, een waterkavel van 251 m2 en een woonark. De woonark bestaat uit een drijvende betonnen constructie met een houten opbouw. De woonark ligt vast door middel van twee metalen beugels die elk zijn bevestigd rond een meerpaal. Deze meerpalen zijn vast verankerd in de bodem van de waterkavel waarop de woonark zich bevindt. De woonark is aangesloten op de gemeentelijke riolering en op nutsvoorzieningen.
Het Hof heeft bepaald dat de woonark deel uitmaakt van een samenstel van gebouwde en ongebouwde eigendommen in de zin van artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet WOZ, en daardoor betrokken kan worden in de heffing van onroerendezaakbelastingen.
Tegen dit oordeel heeft de eigenaar cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de woonark op zich een roerende zaak is, tenzij de woonark op een dusdanige wijze met de oever is verbonden dat sprake is van vereniging met de grond in de zin van artikel 3:3, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit laatste moet het verwijzingshof uitzoeken.
De Hoge Raad oordeelt voorts dat als het verwijzingshof tot de conclusie komt dat de woonark onroerend is, de door het eerste Hof in goede justitie vastgestelde waarde van de woonark 260.000 euro bedraagt. Het Hof hoefde dit niet nader te motiveren. Waardebepaling in goede justitie leent zich namelijk slechts in beperkte mate voor motivering, aldus de Hoge Raad. In dit geval heeft het Hof zijn beslissing gemotiveerd onder verwijzing naar hetgeen over en weer door partijen is aangevoerd. Dat is voldoende.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Instantie
HR
Datum instantie
15 januari 2010
Rolnummer
07.13305
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK9136
bwbr0002740&artikel=2&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina