Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak volgt Hof Den Bosch het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat het door X (belanghebbende) gedane verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 terecht is afgewezen. De onjuistheid van de belastingaanslag vloeit voort uit de uitspraak van het HvJ 8 mei 2019, C-631/17 (premieheffing door woonstaat zeevarende; werkingssfeer Verordening 883/2004), ECLI:EU:C:2019:381, NLF 2019/1363, met noot van Bröker. Aangezien de uitspraak van het HvJ is gedaan nadat de belastingaanslag onherroepelijk vaststond, is de uitzondering van artikel 45aa, aanhef en onderdeel b, Uitv.reg. IB 2001 van toepassing op X. Het Hof oordeelt voorts dat het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden, omdat de bezwaartermijn van zes weken een redelijke termijn is. Dat X ervoor heeft gekozen om binnen deze bezwaartermijn geen bezwaar te maken tegen de aanslag komt voor zijn rekening en risico. Het Hof acht zich niet bevoegd te oordelen over de vraag of er sprake is van een onverschuldigde betaling van premies.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2015
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
20 september 2023
Rolnummer
21/00530
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3019
NLF-nummer
NLF 2024/0345
Aflevering
6 februari 2024
bwbr0011353&artikel=9.6,bwbr0011353&artikel=9.6,bwbr0012031&artikel=45aa,bwbr0012031&artikel=45aa

Naar de bovenkant van de pagina