Direct naar content gaan

Samenvatting

Gemeente X (belanghebbende) heeft over de jaren 2012 tot en met 2015 suppletieaangiften omzetbelasting ingediend die zijn gevolgd door naheffingsaanslagen. De naheffingsaanslagen hebben gedeeltelijk betrekking op bedragen die X via het BTW-compensatiefonds (BCF) had moeten terugvragen, maar die zij, bij nader inzien ten onrechte, in haar aangiften omzetbelasting heeft verwerkt. Na een aanvullende opgave voor de vaststelling van de vergoeding uit het BCF zijn deze bedragen alsnog verwerkt.

In cassatie is nog in geschil of aan X terecht en tot de juiste bedragen belastingrente in rekening is gebracht over de van haar nageheven omzetbelasting. X meent van niet omdat de renteberekening volgens haar geen recht doet aan de door de wetgever bij de invoering van het BTW-compensatiefonds beoogde ‘rente-neutraliteit’ (zogenoemde spiegelcorrecties). X voert daarnaast aan dat het geld (de pas later geclaimde BCF-bijdragen) bij de Belastingdienst stond en dat dan geen belastingrente verschuldigd is. Zij wijst op begunstigend beleid van die strekking van de Belastingdienst, dat volgens haar ook voor BCF-bijdragen geldt.

Hof Den Haag heeft overwogen dat de wettelijke regeling meebrengt dat bij tegenover elkaar staande correcties, waarbij suppleties leiden tot alsnog te betalen omzetbelasting tegenover alsnog te ontvangen bijdragen uit het BTW-compensatiefonds, de te betalen belastingrente en de te vergoeden belastingrente worden berekend over twee verschillende tijdvakken. Daarom wordt in gevallen als het onderhavige meer rente in rekening gebracht dan vergoed. De wetgever heeft dit verschil ook bij de invoering van de regeling over belastingrente in de Wet BCF onderkend en heeft dus niet de door X gestelde rente-neutraliteit beoogd, aldus het Hof.

Ook het beroep op beleid heeft het Hof verworpen.

X herhaalt in cassatie tevergeefs een beroep op rente-neutraliteit. Voorts komt X tevergeefs op tegen het oordeel van het Hof dat het beroep op begunstigend beleid moet worden verworpen.

X kon weliswaar aanspraak maken op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds ter financiering van aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting, maar dat betekent niet dat in de periode waarover de thans bestreden belastingrente is berekend, geld van haar bij de fiscus stond. Het recht op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds wordt namelijk vastgesteld bij de door de Inspecteur gegeven beschikking als bedoeld in artikel 9, lid 4, Wet BCF. Pas met die beschikking kreeg X jegens de Belastingdienst recht op betaling van de bijdrage.

Het cassatieberoep is ongegrond, oordeelt de Hoge Raad.

Conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2022/1466), met gemeenschappelijke bijlage (NLF 2022/1439, met noot van Hageman).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2012-2015
Instantie
HR
Datum instantie
9 juni 2023
Rolnummer
20/03879
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:875
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2023/1427
Aflevering
29 juni 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5844
bwbr0002320&artikel=30h,bwbr0002320&artikel=30h&lid=2,bwbr0002320&artikel=30hb,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0013817&artikel=9&lid=5,bwbr0002320&artikel=30h,bwbr0002320&artikel=30hb,bwbr0002629&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina