Verlaagd btw-tarief voor groepssatsangs, niet voor vipassana retraites
undefined, 21 april 2022
Samenvatting
X (vof; belanghebbende) organiseert satsangs (individueel en in groepen) en vipassana retraites. De satsangs en de vipassana retraites worden gegeven door vennoot 1 (hierna: A).
Bij Rechtbank Den Haag was in geschil of op de door X verrichte diensten met betrekking tot de groepssatsangs en de vipassana retraites het verlaagde btw-tarief van toepassing is.
Volgens de Rechtbank is dat niet het geval. De Rechtbank heeft verder het bezwaarschrift inzake de voldoening op aangifte van het tweede kwartaal 2019 ambtshalve op grond van termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Dat is, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 (20/01682, ECLI:NL:HR:2021:1153, NLF 2021/1552, met noot van Van der Vegt) volgens Hof Den Haag ten onrechte. Nu de Inspecteur het bezwaarschrift ontvankelijk heeft geacht en tijdens het beroep bij de Rechtbank niet heeft geklaagd over de tijdigheid ervan, kan de beslissing van de Rechtbank om het bezwaarschrift ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren niet in stand blijven.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (meerdaagse) vipassana retraites kunnen worden aangemerkt als muziek- dan wel toneeluitvoeringen. Naar het oordeel van het Hof is niet van belang of A bij de vipassana retraites optreedt als uitvoerend kunstenaar. Het beroep op het neutraliteitsbeginsel wordt voorts verworpen.
Voor de groepssatsangs komt het Hof tot een ander oordeel. Hierbij wordt ingespeeld op de actualiteit en de behoeften van het publiek, wat de groepssatsang het karakter geeft van een spirituele en geëngageerde conference. Op de groepssatsangs is het verlaagde tarief van toepassing. Het Hof vermindert de naheffingsaanslagen en de op aangifte voldane bedragen conform de berekeningen van X, die niet in geschil zijn.
BRON
Uitspraak van 21 april 2022 in het geding tussen:
vof X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: J.A.P.N. Antonis)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 juni 2021, nummers SGR20/4035, SGR20/4037, SGR20/4038, SGR20/4040, SGR20/4042, SGR20/4044 en SGR20/4045.
Procesverloop
1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (de naheffingsaanslagen). Daarbij zijn ter zake van de naheffingsaanslagen 2017 en 2018 verzuimboetes opgelegd. Tevens heeft de Inspecteur over alle naheffingsaanslagen belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft op aangifte omzetbelasting voldaan over het tweede en derde kwartaal van 2019.
1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de verzuimboetes vernietigd en de bezwaren van belanghebbende voor het overige ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 354 geheven.
1.5. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 541 geheven. Belanghebbende heeft op 21 september 2021 een nader stuk met bijlagen ingediend. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 21 februari 2022 een nader stuk ingediend.
1.7. De mondelinge behandeling van de hoger beroepen heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.8. Het Hof heeft het onderzoek na de zitting heropend en belanghebbende in de gelegenheid gesteld de omzetsplitsing voor het tweede en het derde kwartaal van 2019 over te leggen. Na ontvangst van deze cijfers heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Feiten
2.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) en houdt zich onder meer bezig met het organiseren van satsangs (individueel en in groepen) en Vipassana retraites. De satsangs en de Vipassana retraites worden gegeven door de heer [A] onder de naam [B] .
2.2. Belanghebbende heeft ter zake van de individuele satsangs omzetbelasting naar het algemene tarief voldaan. Ter zake van de groepssatsangs en de Vipassana retraites heeft belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief.
2.3. Bij brief van 4 december 2018 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht te bevestigen dat zij over de groepssatsangs en de Vipassana retraites terecht omzetbelasting naar het verlaagde tarief heeft voldaan. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 13 maart 2019 aangegeven dat belanghebbende naar zijn mening alleen prestaties verricht die onder het algemene tarief vallen en haar verzocht om dienovereenkomstig suppletieaangiften in te dienen.
2.4. Belanghebbende heeft vervolgens suppletieaangiften over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 ingediend. De Inspecteur heeft op grond daarvan de naheffingsaanslagen opgelegd.
2.5. Belanghebbende heeft op respectievelijk 5 juli 2019 en 30 oktober 2019 aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede en derde kwartaal van 2019. Ter zake van de groepssatangs en de Vipassana retraites heeft zij daarbij omzetbelasting voldaan naar het algemene tarief.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
16. Op grond van post.b.14.d zijn aan het verlaagde tarief onderworpen de prestaties bestaande in het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair zijn gericht op erotisch vermaak.
17. In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 22 december 2017, nr. 2017-16288 (Omzetbelasting. Toelichting Tabel I), Staatscourant 2017, 72177 (het Besluit) is met betrekking tot post b.14.d onder meer het volgende opgenomen:
18. Op grond van post b.17, zijn eveneens aan het verlaagde tarief onderworpen de prestaties bestaande uit het optreden door uitvoerende kunstenaars.
19. In het Besluit is met betrekking tot post b.17 onder meer het volgende opgenomen:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In hoger beroep is de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte over het tweede kwartaal van 2019 in geschil. Verder is in geschil of op de groepssatsangs en de Vipassana retraites het verlaagde tarief voor de omzetbelasting van toepassing is. De vernietiging van de verzuimboetes is niet in geschil.
4.2. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar met uitzondering van de vernietiging van de verzuimboetes, de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente. Verder concludeert belanghebbende tot vermindering van de voldoening op aangiften omzetbelasting voor het tweede en derde kwartaal van 2019 met € 5.985 (tweede kwartaal) en € 6.175 (derde kwartaal) en verzoekt zij om een proceskostenvergoeding.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Ontvankelijkheid bezwaarschrift voldoening op aangifte tweede kwartaal 2019
5.1. Belanghebbende stelt dat de Rechtbank het bezwaarschrift inzake de voldoening op aangifte van het tweede kwartaal 2019 ten onrechte ambtshalve niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van termijnoverschrijding. Belanghebbende voert daartoe aan dat de Inspecteur het bezwaarschrift tijdens de bezwaarfase niet niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat dit tijdens de procedure bij de Rechtbank ook niet in geschil was. Belanghebbende wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1153, BNB 2021/140), waarin voor zover van belang het volgende is overwogen:
5.2. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar (niet langer) ambtshalve behoort te beoordelen. Nu de Inspecteur het bezwaarschrift ontvankelijk heeft geacht en tijdens het beroep bij de Rechtbank niet heeft geklaagd over de tijdigheid ervan, kan de beslissing van de Rechtbank om het bezwaarschrift ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren daarom niet in stand blijven. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende en het Hof komt daarom toe aan een inhoudelijke behandeling van de voldoening op aangifte voor het tweede kwartaal van 2019.
Verlaagd tarief omzetbelasting
5.3. Op grond van artikel 9, lid 2, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968 in samenhang met de bij deze wet horende Tabel I onder post b.14.d zijn muziekuitvoeringen en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair gericht zijn op erotisch vermaak onderworpen aan het verlaagde omzetbelastingtarief. Op grond van post b.17 is ook op het optreden van uitvoerende kunstenaars het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing. Met deze bepalingen heeft de wetgever uitvoering gegeven aan artikel 98, lid 1 en 2, van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Btw-richtlijn 2006) in samenhang met punt 7 en punt 9 van Bijlage III bij deze richtlijn. Volgens punt 7 mogen de lidstaten het verlenen van toegang tot shows, schouwburgen, circussen, kermissen, amusementsparken, concerten, musea, dierentuinen, bioscopen, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen aan een verlaagd omzetbelastingtarief onderwerpen en volgens punt 9 geldt dit ook voor diensten door en auteursrechten voor schrijvers, componisten en uitvoerende kunstenaars. Aangezien artikel 98, leden 1 en 2, Btw-richtlijn 2006 en de bijbehorende Bijlage III de lidstaten toestaan af te wijken van het beginsel dat het normale omzetbelastingtarief van toepassing is, moeten de in die bijlage gebruikte begrippen strikt worden uitgelegd, tegen de achtergrond van de context waarin zij worden gebruikt en overeenkomstig de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan (HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:453, BNB 2021/92).
5.4. In het Besluit toelichting Tabel I Wet op de Omzetbelasting 1968 van 22 december 2017, nr. 2017-16288, Stcrt. 2017/72177 (het Besluit) staat, voor zover van belang, het volgende vermeld over de post b.14.d:
En over post b.17 staat het volgende vermeld:
5.5. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is. Belanghebbende stelt in dat verband dat [B] een uitvoerend kunstenaar is die door middel van zang, voordracht van gedichten, satire, stilte en beweging een artistieke prestatie levert. Het gaat om een vorm van belevingskunst, aldus belanghebbende, waarbij [B] satsangs en Vipassana retraites gebruikt om de boodschap “zijn” zo goed mogelijk over te brengen. “Door zich tijdens de voorstellingen met het allerhoogste te verbinden en in een soort trance te komen, probeert [B] zijn geest als het ware te verruimen”, aldus belanghebbende. Belanghebbende wijst verder op acht verklaringen van kunstenaars die zij bij haar nader stuk heeft overgelegd, waarin deze kunstenaars [B] onder andere beschrijven als “een spiritueel kunstenaar” en “een kunstenaar in de ruimste zin van het woord”.
5.6. De Inspecteur stelt dat de groepssatsangs en de Vipassana retraites niet zijn aan te merken als toegang verlenen tot een artistieke prestatie en ook niet als optredens door een uitvoerend kunstenaar. Volgens de Inspecteur zijn de groepssatsangs en de Vipassana retraites te vergelijken met een seminar, omdat sprake is van begeleiding en deelnemers mee worden genomen in een beleving.
5.7. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (meerdaagse) Vipassana retraites kunnen worden aangemerkt als muziek- dan wel toneeluitvoeringen. Uit de informatie die belanghebbende heeft verstrekt kan worden afgeleid dat de Vipassana retraites in het teken staan van het overbrengen van de boodschap “zijn” en gericht zijn op verlichting van het bewustzijn. Behalve muziek en voordrachten en interpretaties van [B] vormen stiltewandelingen en (stilte)meditaties daarvan een vast element, wat het belangrijkste verschil is met de evenementen die onder post b.14.d vallen. Er is meer begeleiding (bewustwording) en als gevolg daarvan meer interactie binnen de groep dan gebruikelijk is bij de evenementen die onder deze post vallen. De retraites vertonen in hun totaliteit beschouwd te weinig overeenkomsten met een muziek- of toneeluitvoering. Voor de groepssatsangs komt het Hof op basis van de toelichting van belanghebbende tot een ander oordeel. De groepssatsangs duren 2 tot 2,5 uur en bestaan voor het grootste deel uit live muziek en voordrachten van [B] , die vooral gedichten uit de Perzische dichtkunst en overige (Oosterse) stromingen interpreteert. Hierbij wordt ingespeeld op de actualiteit en de behoeften van het publiek, wat de groepssatsang het karakter geeft van een spirituele en geëngageerde conference. Gelet op dit oordeel over de groepssatsangs gaat het Hof voorbij aan het bewijsaanbod van belanghebbende, dat eruit bestaat om een groepssatsang bij te wonen.
5.8. Naar het oordeel van het Hof is niet van belang of [B] bij de Vipassana retraites optreedt als uitvoerend kunstenaar. Post b.17 ziet op de diensten die de uitvoerend kunstenaar verricht in de schakel vóór het verlenen van toegang tot het evenement. Het gaat hier om de diensten die de kunstenaar in ruil voor zijn gage verleent aan de organisator van het evenement. Ten overvloede merkt het Hof op dat de handelingen die [B] verricht tijdens de retraite in hun totaliteit niet vallen binnen de reikwijdte van de post. Een belangrijk, vast onderdeel van de retraite is het geven van gelegenheid tot meditatie en het in de natuurlijke staat raken van de deelnemers.
Neutraliteitsbeginsel
5.9. Belanghebbende beroept zich verder nog op het neutraliteitsbeginsel en voert aan dat de diensten van [B] soortgelijk zijn aan die van collega-kunstenaars die het verlaagde tarief toepassen. Op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel mogen soortgelijke goederen en diensten, die daarom met elkaar in concurrentie staan, uit het oogpunt van de omzetbelasting niet verschillend worden behandeld. Voor de beoordeling van de soortgelijkheid van twee diensten kan worden volstaan met de vaststelling dat de betrokken verrichtingen vanuit het oogpunt van de consument gelijk of soortgelijk zijn en aan dezelfde behoeften van deze laatste beantwoorden – waarbij het vergelijkbare gebruik de maatstaf is – en wanneer de verschillen die zij vertonen de beslissing van de consument om van de ene of van de andere dienst gebruik te maken niet aanmerkelijk beïnvloeden. Het gaat er dus om te beoordelen of de onderscheiden categorieën evenementen en voorzieningen als zodanig vanuit het gezichtspunt van de consument verwisselbaar zijn (HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:453, BNB 2021/92).
5.10. Naar het oordeel van het Hof zijn de Vipassana retraites vanuit het oogpunt van de consument niet soortgelijk aan het toegang verlenen tot een muziek- of toneeluitvoering of aan de diensten van een uitvoerend kunstenaar. Het Hof heeft daarbij in overweging genomen dat belanghebbende zich richt op bewustwording van de deelnemers.
Belanghebbendes beroep op het neutraliteitsbeginsel kan daarom niet worden gehonoreerd.
Slotsom
5.11. Op de groepssatsangs is het verlaagde tarief van toepassing. Het Hof zal de naheffingsaanslagen en de op aangifte voldane bedragen verminderen overeenkomstig de berekeningen van belanghebbende, die niet in geschil zijn.
5.12. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.036 (4 punten à € 759) wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep.
6.2. Voorts zal de Inspecteur worden veroordeeld de voor het beroep en het hoger beroep gestorte griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens de beslissingen over de verzuimboetes;
- vermindert de naheffingsaanslag 2014 met € 5.762 tot € 6.687 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de naheffingsaanslag 2015 met € 6.014 tot € 6.673 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de naheffingsaanslag 2016 met € 5.991 tot € 6.192 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de naheffingsaanslag 2017 met € 18.404 tot € 8.836 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de naheffingsaanslag 2018 met € 14.317 tot € 10.283 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- verleent een teruggaaf van € 4.159 voor het tweede kwartaal 2019;
- verleent een teruggaaf van € 4.576 voor het derde kwartaal 2019;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.036; en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 895 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein. De beslissing is op 21 april 2022 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Formeel belastingrecht