Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft diverse leningen met een variabele rente bij banken afgesloten. Teneinde het risico te beperken van een stijgende marktrente en een fluctuerende cashflow, heeft X in de jaren 2008 en 2009 met de banken renteswaps afgesloten. De swapovereenkomsten (hierna: de swaps) hebben tot gevolg dat X over een fictieve hoofdsom een vast bedrag aan rente aan de bank betaalt en daartegenover een variabele rente van de bank ontvangt. Na het aangaan van de swaps is de marktrente gedaald. De swaps hebben om die reden voor X ultimo 2010 een negatieve waarde van € 6.131.099 en ultimo 2011 van € 6.688.731.

In geschil is of de negatieve waarde van de swaps bij de winstbepaling op grond van goed koopmansgebruik in aanmerking kan worden genomen.

Volgens Rechtbank Den Haag is dat niet het geval. De door X bepleite (afzonderlijke) waardering van de swaps op basis van de waarde daarvan in het economische verkeer zou ertoe leiden dat lasten die op een of meer latere jaren betrekking hebben in een eerder jaar in aanmerking worden genomen. Dit is in strijd met het aan goed koopmansgebruik mede ten grondslag liggende realiteitsbeginsel. X mag op grond van goed koopmansgebruik geen hogere last in aanmerking nemen dan het saldo van de over dat jaar door X en de banken over en weer verschuldigde premies.

Hof Den Haag bevestigt in hoger beroep de oordelen van de Rechtbank. Het is ook in strijd met goed koopmansgebruik om op de balans voorzieningen op te nemen voor het verlies dat X naar redelijke verwachting op de renteswapcontracten zal lijden, oordeelt het Hof.

Het beroep van X op het arrest van 14 juli 2017 (16/05026, ECLI:NL:HR:2017:1327, NLF 2017/1747, met noot van Hoogwout) faalt. De regels van goed koopmansgebruik waren in het geschil dat in dit arrest is beslecht niet aan de orde.

Het Hof verwerpt voorts evenals de Rechtbank het beroep van X op het gelijkheidsbeginsel.

Het Hof buigt zich in deze zaak over renteswaps, waarbij de uitspraak van de Rechtbank door mij is geannoteerd in NLF 2017/2337. Het Hof volgt in zijn uitspraak de Rechtbank, zodat mijn commentaar zoals gegeven bij de uitspraak van de Rechtbank niet echt wijzigt. Een paar zaken trekken niettemin de aandacht en die behandel ik hier.

Kort gezegd vinden Rechtbank en Hof beide dat goed koopmansgebruik zich verzet tegen de verliesneming en dat gezamenlijke waardering daarvoor strikt genomen niet nodig is. Het Hof gaat wel wat uitgebreider in op gezamenlijke waardering en geeft onder andere aan dat hetgeen door de Hoge Raad is beslist met betrekking tot het afdekken van valutarisico’s in het arrest van 23 januari 2004 ook geldt voor renterisico’s, zoals in het voorliggende geval. Duidelijker geeft het Hof aan dat het feit dat onder IFRS de verliesneming verplicht is, voor de fiscale winst in dit geval niet relevant is. In mijn aantekening bij de uitspraak van de Rechtbank heb ik aangegeven het hiermee eens te zijn, met een inhoudelijke motivering, en helaas doet het Hof dat laatste niet. Het geeft slechts aan dat het voorzichtigheidselement in goed koopmansgebruik met de verliesneming te veel nadruk zou krijgen ten opzichte van de overige elementen (met name het realiteitselement, toerekening aan het jaar waarop het betrekking heeft). Aan de ene kant ben ik blij dat het punt uitdrukkelijk aan de orde is, aan de andere kant teleurgesteld in de kortheid van de motivering.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
20 februari 2018
Rolnummer
17/00749 en 17/00750
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:400
Auteur(s)
prof. mr. dr. R. Russo
Tilburg University/of counsel Deloitte
NLF-nummer
NLF 2018/0686
Aflevering
29 maart 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1387
bwbr0002672&artikel=8&lid=1,bwbr0002672&artikel=8&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.25,bwbr0011353&artikel=3.25

Naar de bovenkant van de pagina