Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze procedure is een aan X (belanghebbende) met toepassing van artikel 16, lid 4, AWR opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2001 in geschil die verband houdt met een in het buitenland aangehouden, niet aangegeven bankrekening.

Bij Hof Den Haag was onder meer in geschil of de navorderingsaanslag voldoende voortvarend is opgelegd. Volgens het Hof is dat het geval.

X komt in cassatie op tegen het oordeel van het Hof dat geen sprake is geweest van stilzitten van meer dan zes maanden.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Indien de Inspecteur met betrekking tot buitenlandse banktegoeden navorderingsaanslagen oplegt over meerdere jaren met toepassing van de verlengde navorderingstermijn, is het in beginsel niet in strijd met de eis van voortvarende behandeling indien hij daarbij voorrang geeft aan het opleggen van aanslagen waarvoor de navorderingstermijn dreigt te verlopen, mits hij vervolgens met de vereiste voortvarendheid handelt bij het opleggen van de navorderingsaanslagen over andere jaren. Anders dan het Hof heeft overwogen, kan de omstandigheid dat de Inspecteur nog moet beslissen op een bezwaar tegen een eerder opgelegde navorderingsaanslag die is opgelegd aan de partner van de belastingplichtige betreffende dezelfde bron van inkomen, doch een ander belastingjaar, niet zonder meer rechtvaardigen dat hij bij het vaststellen van de aan de belastingplichtige nog op te leggen navorderingsaanslag(en) wacht tot zijn beslissing op het bezwaar en daarmee een periode van meer dan zes maanden laat verstrijken. Na het moment waarop de Inspecteur bekend is geworden met de gronden van het bezwaar van de partner tegen de eerder opgelegde aanslag valt de behandeling daarvan immers niet zonder meer aan te merken als voorbereiding van de aan de belastingplichtige nog op te leggen navorderingsaanslag(en). Het cassatieberoep is in zoverre gegrond.

De Hoge Raad doet de zaak af en oordeelt dat de opgelegde navorderingsaanslag niet met de vereiste voortvarendheid is opgelegd.

Zie ook de idem-zaak (ECLI:NL:HR:2017:2601, NLF 2017/2580).

Inleiding

Deze noot ziet op drie arresten van de Hoge Raad, het onderhavige, het gelijkluidende arrest van gelijke datum met nummer 17/00226 (NLF 2017/2580) en het arrest van dezelfde datum met nummer 17/00233 (NLF 2017/2540), over de voortvarendheidseis die geldt bij het opleggen van aanslagen met behulp van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, AWR. In beide arresten gaat het om gevallen waarin de belanghebbende is geïdentificeerd als rekeninghouder van een Luxemburgse bankrekening en waarbij de Inspecteur ervoor heeft gekozen eerst aanslagen op te leggen voor de oudere jaren en nadien aanslagen voor de meer recente jaren. De voortvarendheid van de meer recente aanslagen staat in beide arresten ter discussie.

Passenheim-van Schoot

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
12 oktober 2017
Rolnummer
17/00228
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:2602
Auteur(s)
Ludwijn Jaeger
Jaeger Advocaten-belastingkundigen
NLF-nummer
NLF 2017/2539
Aflevering
2 november 2017
Judoreg
NFB916
bwbr0002320&artikel=16&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina